ECLI:NL:RBROT:2025:9325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
ROT 23/5533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake Bouwbesluit 2012

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om handhavend op te treden tegen de benedenwoning van derde-partij, die in strijd met het Bouwbesluit 2012 zou zijn verbouwd. De rechtbank Rotterdam heeft op 31 juli 2025 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke zaak. Eiseres, die sinds 2001 de bovenwoning huurt, stelt dat er sprake is van overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012, en dat het college van burgemeester en wethouders onvoldoende heeft onderzocht of er daadwerkelijk sprake is van een overtreding. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het niet handhavend optreedt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat eiseres gelijk heeft. Het college moet binnen 12 weken een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres en is verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5533

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.J. van Smaalen),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats]

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] ( [derde-partij] )
(gemachtigde: mr. A.M. Roepel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen [derde-partij] af te wijzen. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar handhavingsverzoek. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Zij stelt dat er sprake is van een overtreding op grond waarvan het college moet handhaven. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast heeft het college onvoldoende onderzocht en gemotiveerd (artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb) of sprake is van een overtreding op grond waarvan het bevoegd is om handhavend op te treden. Dit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het beroep is dus gegrond. Eiseres krijgt gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat welk recht van toepassing is. Onder 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 4 november 2021 heeft het college het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen diverse overtredingen met betrekking tot de woning aan [adres 1] in [plaats] (de benedenwoning) afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit 1a) heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en besloten om alsnog een handhavingstraject op te starten.
2.2.
Met het besluit van 3 juli 2023 (het bestreden besluit 1b) heeft het college vervolgens de bezwaren van eiseres alsnog ongegrond verklaard en het verzoek om handhaving afgewezen.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 juli 2023.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [derde-partij] heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, de gemachtigde van het college vergezeld door [persoon A] en de gemachtigde van [derde-partij] vergezeld door [persoon B] , beheerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) of het Bouwbesluit 2012 is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo en het Bouwbesluit 2012 is gedaan op 24 april 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en het Bouwbesluit 2012, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Achtergrond
4. Eiseres huurt en bewoont sinds 15 juli 2001 de bovenwoning aan [adres 2] . [derde-partij] is eigenaresse van zowel de benedenwoning als de bovenwoning.
4.1.
[derde-partij] heeft op 25 juli 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van de benedenwoning met een souterrain en een uitbouw aan de achterzijde, zodat van de benedenwoning twee bouwlagen kunnen worden gemaakt. Met het besluit van 8 oktober 2019 heeft het college een omgevingsvergunning aan [derde-partij] verleend voor de activiteit “bouwen”. [1] Met het besluit van 31 juli 2020 heeft het college deze omgevingsvergunning in stand gelaten. Per 26 maart 2021 is de benedenwoning verhuurd aan drie studenten.
4.2.
De rechtbank heeft het besluit van 31 juli 2020 in haar uitspraak van 3 juni 2022 (zaaknummer ROT 20/4785) vernietigd, omdat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Het college had aan de omgevingsvergunning een voorwaarde verbonden die zag op het isoleren van zowel de beneden- als bovenwoning, zodat aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 kon worden voldaan. Er was echter niet komen vast te staan dat aan deze voorwaarde kon worden voldaan omdat eiseres geen toestemming gaf voor extra isolatiewerkzaamheden in haar woning. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college met het besluit van 26 januari 2023 de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
4.3.
Eiseres heeft op 24 april 2021 het college verzocht om handhavend op te treden. Volgens haar is sprake van overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. Zij stelt sinds de verbouwing geluidsoverlast te ervaren en schade te hebben geleden aan de gevel door de verbouwwerkzaamheden. Het handhavingsverzoek luidt:

Gelet op het voorgaande verzoek [ik] u handhavend op te treden in die zin dat:
  • U vergunninghouder opdraagt uitvoering te geven aan de verplichtingen hem opgelegd bij het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet.
  • U vergunninghouder opdraagt het gebruik van de woning te staken en gestaakt te houden tot de woning voldoet aan de geldende regelgeving.”
4.4.
Op 31 januari 2023 hebben bouwinspecteurs namens het college een controle uitgevoerd aan de benedenwoning. Vervolgens heeft er op 24 maart 2023 een controle van de bovenwoning plaatsgevonden.
De beoordeling
Het bestreden besluit
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld hoe de besluiten van respectievelijk 1 juni 2022 en 3 juli 2023 dienen te worden geduid.
5.1.
Met het besluit van 1 juni 2022 is een handhavingstraject in het vooruitzicht gesteld en een nader onderzoek. Nadat het nader onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft het college op 3 juli 2023 besloten dat het toch niet handhavend zal optreden. Het college heeft dit laatste besluit gemotiveerd met de stelling dat er geen grond meer is voor handhaving omdat in de tussentijd de omgevingsvergunning is geweigerd (naar aanleiding van de hiervoor onder 4.2 aangehaalde uitspraak van de rechtbank). Op de zitting heeft het college toegelicht dat de twee besluiten van 1 juni 2022 en 3 juli 2023 tezamen als het bestreden besluit dienen te worden aangemerkt. Hiervan uitgaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is van getrapte besluitvorming. Daarvoor geldt het volgende.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak brengt artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zich dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging van een besluit tot afwijzing van een verzoek om handhaving, alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, het bestuursorgaan dat besluit herroept en gelijktijdig een besluit strekkende tot handhaving neemt. In beginsel kan dus niet worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van een handhavingsbesluit. Indien de data van herroepen en opnieuw beslissen op het verzoek om handhaving dicht bij elkaar liggen, is het wel mogelijk om de deelbeslissingen als samenstellende bestanddelen van één beslissing op bezwaar te zien.
5.3.
De rechtbank is in het licht hiervan van oordeel dat het besluit op bezwaar in de vorm van het bestreden besluit 1a en het bestreden besluit 1b in dit geval gebrekkig is. Met het besluit van 1 juni 2022 wordt immers slechts een handhavingsbesluit in het vooruitzicht gesteld, zonder dat het primaire besluit is herroepen en zonder dat er gelijktijdig of kort erna een besluit dat strekt tot handhaving is genomen. Daar komt bij dat met het tweede deel van het besluit op bezwaar van 3 juli 2023 het verzoek om handhaving alsnog wordt afgewezen. Daarmee is het bestreden besluit als zodanig innerlijk tegenstrijdig.
5.4.
De rechtbank stelt voorts vast dat tussen het besluit van 1 juni 2022 en het besluit van 3 juli 2023 meer dan een jaar is verstreken. Dat tijdsverloop is te groot om deze besluiten (zijnde deelbeslissingen) als samenstellende bestanddelen van één beslissing op bezwaar te zien. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit bestaande uit het bestreden besluit 1a en het bestreden besluit 1b in strijd is met artikel 7:11, tweede lid van de Awb. Het bestreden besluit dient om deze reden te worden vernietigd.
5.5.
De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven (artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb). Bij deze beoordeling moet in beginsel worden uitgegaan van de op dit moment, dus op het moment van de uitspraak, geldende feiten en omstandigheden en het thans geldende recht.
5.6.
In dit kader wordt opgemerkt dat eiseres de beroepsgronden die zien op de constructieve veiligheid voor zover dit ziet op de gevel en het controlerapport op de zitting heeft ingetrokken. [derde-partij] heeft van haar kant haar standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard laten vallen. Deze onderwerpen worden in de uitspraak dan ook niet verder behandeld.
Heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overtreding?
6. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte stelt dat er geen sprake is van een overtreding op grond waarvan het college handhavend kan optreden. Volgens eiseres is er namelijk sprake van een overtreding van het Bouwbesluit 2012. Tijdens de procedure over de met het besluit van 8 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning stelde het college zich op het standpunt dat [derde-partij] met het bouwplan niet aannemelijk had gemaakt dat voldaan was aan het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de isolatievereisten. Om die reden had het college [derde-partij] hangende de bezwaarprocedure in de gelegenheid gesteld om het bouwplan aan te passen en om de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een gelijkwaardige oplossing voor de geluidsisolatie ten opzichte van de oude situatie. Het college ging uit van de oude situatie waarin de benedenwoning een verlaagd plafond, voorzien van isolatiemateriaal, had. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 26 januari 2023 alsnog geweigerd, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat het bouwplan voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Pas in de huidige procedure heeft het college het standpunt ingenomen dat het rechtens verkregen niveau, zoals bedoeld in artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2012, het niveau van 1902 is (het jaar waarin de woning is gebouwd) en dat er geen sprake is van strijd met het Bouwbesluit 2012. Dit standpunt wijkt af van het eerder ingenomen standpunt en is ook niet in overeenstemming met de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2022, waaruit volgt dat niet aannemelijk was dat aan het Bouwbesluit 2012 kon worden voldaan omdat niet kon worden voldaan aan de in dat kader aan de vergunning verbonden voorwaarde zoals onder 4.2 beschreven. Gelet hierop gaat het bestreden besluit volgens eiseres in tegen het rechterlijk oordeel. Dit is volgens eiseres onrechtmatig en onbegrijpelijk. Verder stelt eiseres aan de hand van door haar overgelegde bewijsstukken, die zij onder meer bij haar e-mail van 12 april 2023 ook reeds aan de toezichthouder heeft gestuurd, dat het rechtens verkregen niveau het niveau met het verlaagde plafond en isolatie betreft, de zogenoemde Kleine Beurt Plus (KB+).
6.1.
Het college stelt dat er pas in de huidige procedure aanleiding was om te onderzoeken wat in dit geval als rechtens verkregen niveau moet worden aangemerkt. De woning is gebouwd in 1902 en toen golden nagenoeg geen isolatievereisten. Er zijn in de archieven geen bewijzen gevonden van eerdere verbouwingen dan waarvoor de omgevingsvergunning in 2019 was verleend. Op de pandkaart van woning [adres 2] en [adres 1] staat dat er in 1939 en 1971 weliswaar werkzaamheden aan de woningen hebben plaatsgevonden maar die zagen niet op geluidsisolatie. Het college kan niet uitsluiten dat er aan de woning werkzaamheden zijn uitgevoerd (zoals het aanbrengen van een verlaagd plafond) maar deze zijn - bij gebrek aan bewijs door middel van een vergunning - niet te verbinden aan enige wettelijke isolatienorm. Ook al zou sprake zijn geweest van KB+ (waar het college van uitging) dan was weliswaar sprake van het aanbrengen van een systeemplafond, maar nadrukkelijk niet van het gebruik van (de bij uitstek geluidsisolerende) minerale wol, zoals eiseres stelt.
6.2.
Artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2012 luidt:
“Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau.”
Artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 luidt:
“Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder "rechtens verkregen niveau": niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk.”
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [derde-partij] de benedenwoning heeft verbouwd. Verder is tussen partijen niet in geschil dat uitgegaan moet worden van het rechtens verkregen niveau, omdat het Bouwbesluit 2012 geen geluidseisen kent voor het contact-geluidsniveau en het lucht-geluidsniveau voor bestaande bouw. Evenmin is in geschil dat het voor de vaststelling van het rechtens verkregen niveau niet meer mogelijk is om ter plaatse onderzoek te doen omdat de werkzaamheden aan het eerder verlaagde plafond al hebben plaatsgevonden. De discussie spitst zich toe op de vraag wat het rechtens verkregen niveau is.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat het college met het oog op de aanvankelijk afgegeven omgevingsvergunning nog het standpunt innam dat met het bouwplan van de verbouwing niet aannemelijk was gemaakt dat was voldaan aan artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2012. Om die reden mag van het college verwacht worden dat deugdelijk wordt gemotiveerd waarom het thans een ander standpunt inneemt en wat er is gewijzigd aan de relevante feiten en omstandigheden. Dat het college stelt dat het thans pas aanleiding heeft gezien om onderzoek te doen naar het rechtens verkregen niveau en dat in de vergunningprocedure blijkbaar niet in de overwegingen heeft meegenomen is naar het oordeel van de rechtbank niet zo’n omstandigheid. Niet valt in te zien dat dit aspect geen deel heeft uitgemaakt of kon uitmaken van de besluitvorming in de vergunningprocedure.
6.5.
Voorts heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het rechtens verkregen niveau het niveau van de bouw van de woning uit 1902 is. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraken van respectievelijk 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3249 en 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3373) dient, blijkens de nota van toelichting bij het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416, blz. 180-181), voor het bepalen van het rechtens verkregen niveau, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, te worden gekeken naar de technische voorschriften en de vergunning die op de oorspronkelijke oprichting van het bouwwerk en op eventuele latere verbouwing(en) daarvan van toepassing waren. Hieronder vallen ook nadien uitgevoerde bouwvergunningsvrije ingrepen die zijn verricht overeenkomstig de technische bouwvoorschriften die daarop ten tijde van uitvoering van de betreffende ingreep van toepassing waren (Stb. 2011, 416, blz. 141). Niet is gebleken dat het college heeft gekeken naar de technische bouwvoorschriften en de vergunning die op de oorspronkelijke oprichting van het bouwwerk en op eventuele latere verbouwing(en) daarvan van toepassing waren. Het college heeft gelet op wat eiseres naar voren heeft gebracht in onder andere haar e-mail van 12 april 2023 onvoldoende gemotiveerd of latere verbouwingen, in dit geval de KB+, mogelijk zonder de daartoe benodigde vergunning zijn verricht overeenkomstig de technische bouwvoorschriften die op dat moment van toepassing waren, waarbij de woning mogelijk alsnog is geïsoleerd.
6.6.
Eiseres stelt verder dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de gebreken aan de bovenwoning geen overtreding van het Bouwbesluit 2012 opleveren. Eiseres stelt dat er ten onrechte geen geluidsmeting is uitgevoerd. Het college heeft verder geen onderzoek gedaan naar de genoemde overtredingen zoals genoemd in haar e-mail van 21 maart 2023 aan de bouwinspecteur. De bouwinspecteur heeft zonder bewijs van metingen verklaard dat de hoogte van de verblijfsruimtes van de benedenwoning 2.10 meter bedraagt. Eiseres stelt dat ook niet wordt voldaan aan de brandveiligheidsvereisten, omdat de huidige vloeropbouw en de gebruikte rachels een dikte van slechts 17 mm hebben. Er is bovendien geen onderzoek gedaan naar de lekkage van (rook)gassen.
6.7.
In het verzoek om handhaving van 24 april 2021 stelt eiseres dat [derde-partij] niet bereid is gebleken om geluidsmetingen te laten verrichten om de ernst van de geluidsoverlast vast te leggen en onderzoek te doen naar de constructieve veiligheid in verband met schade aan de achtergevel sinds het wegzagen daarvan voor de aanbouw. In beroep heeft eiseres meegedeeld dat de gebreken aan de achtergevel inmiddels zijn verholpen zodat dit onderwerp geen onderdeel meer uitmaakt van het beroep en derhalve geen beoordeling meer behoeft. In de e-mail van 21 maart 2023 heeft eiseres haar verzoek uitgebreid en het college verzocht om handhaving ten aanzien van alle gebreken waaronder in ieder geval een onderzoek naar de gevel, de brandveiligheid, de ketellucht, de bitumen slabbe op het balkon en de open gevel, de open kieren op de bovenetage, het scheefstaand balkonhek, het rottend kozijn, de verzakte trap en het dakterras. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspaak van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1138, kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het nemen van het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding. Het college is dan ook terecht niet ingegaan op de punten die zien op de brandveiligheid, de ketellucht en de lekkage van rookgas. Eiseres heeft in het handhavingsverzoek wel meer algemeen gewezen op de negatieve gevolgen van de verbouwing voor de constructieve veiligheid van haar woning. Het college heeft er in dit verband op gewezen dat er op 24 maart 2023 een controle van haar woning is uitgevoerd namens het college, waarbij, samengevat, is geconcludeerd dat er geen sprake is van constructief gevaar en dat een aantal door eiseres gestelde onderwerpen valt onder regulier onderhoud. De rechtbank is met het college van oordeel dat in zoverre niet is gebleken dat sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012, zoals eiseres stelt.
6.8.
Voor zover eiseres stelt dat er geluidsmetingen hadden moeten worden verricht overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3249, dat artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2012, een mogelijkheid biedt om op te treden tegen geluidsoverlast. Anders dan eiseres kennelijk betoogt is er in dit verband geen verplichting voor het college om in het kader van deze procedure een geluidsmeting te verrichten in haar woning.
6.9.
Gelet op wat onder 6.4 en 6.5 is overwogen heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom zij in de huidige procedure een ander standpunt heeft ingenomen dan in het besluit van 8 oktober 2019 tot verlening van de omgevingsvergunning over de vraag of sprake is van strijd met het Bouwbesluit 2012 en bovendien is onvoldoende gemotiveerd en onderzocht wat het rechtens verkregen niveau is als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2012 en of daaraan voldaan is. Dat betekent dat het college onvoldoende heeft onderzocht of sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012. Dat leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep slaagt. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel (7:12 van de Awb) en het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding is bepaald op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiseres heeft een beroepschrift ingediend en is op zitting verschenen. Dat betekent dat eiseres 2 x € 907,-, derhalve € 1.814,- krijgt vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit bestaande uit de besluiten van 1 juni 2022 en 3 juli 2023;
- draagt het college op binnen 12 weken de daarvoor geldende termijnen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzitter, en mr. J. Fransen en mr. A.J.M. Vaudo, leden, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 7:11

Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. […].
[…].
Woningwet

Artikel 1b

[…].
Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
[…].
Bouwbesluit 2012

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

1. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder:
[…];
rechtens verkregen niveau: niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk;
[…].

Artikel 1.12. Verbouw

1. Op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de voorschriften voor een te bouwen bouwwerk uit de hoofdstukken 2 tot en met 5 van toepassing, tenzij:
a. in de afdeling van een voorschrift anders is bepaald; of
b. uit een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de wet een andere eis volgt.
[…].

Artikel 3.17a. Verblijfsruimten van dezelfde woonfunctie

Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is niet kleiner dan 32 dB.
Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is niet groter dan 79 dB.
Het eerste en tweede lid gelden niet indien de verblijfsruimten met elkaar in open verbinding staan, of indien de ene verblijfsruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening.

Artikel 3.18. Verbouw

Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.