ECLI:NL:RBROT:2025:9420

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 24/8532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling op nihil van subsidie op basis van de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021-2024 wegens niet voldoen aan bekwaamheidseisen taaldocent

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2025, met zaaknummer ROT 24/8532, staat de vaststelling op nihil van een subsidie van € 34.555,- centraal. De subsidie was verleend op basis van de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021-2024. Eiseres, die de subsidie had aangevraagd, heeft niet aangetoond dat de taaldocent voldeed aan de vereisten van bekwaamheid zoals gesteld in artikel 7 van de Regeling. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de subsidie op nihil vast te stellen, omdat eiseres geen bewijs heeft geleverd van de kwalificatie van de taaldocent. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat de subsidie niet rechtmatig was. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de taaldocent aan de bekwaamheidseisen voldeed. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van de subsidie niet onevenredig was, aangezien de minister de gelegenheid had geboden om bewijsstukken aan te leveren, maar eiseres hier niet op is ingegaan. De rechtbank concludeert dat de minister bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen en de terugvordering te effectueren. Eiseres moet de subsidie terugbetalen en krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.Y. van Oel),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. M.C. Kempen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vaststelling op nihil en de terugvordering van een verleende subsidie van € 34.555,- op basis van de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021-2024 (de Regeling) omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de taaldocent voldoet aan de vereisten van bekwaamheid. Eiseres is het niet eens met de vaststelling op nihil. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordeelt de rechtbank de vaststelling en de terugvordering van de subsidie.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister terecht heeft beslist dat eiseres niet heeft voldaan aan het subsidievereiste van artikel 7 van de Regeling en dat hij op goede gronden de subsidie op € 0,- heeft vastgesteld. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. In vervolg op een verleende subsidie van € 34.555,- heeft eiseres een aanvraag voor subsidievaststelling ingediend. [1] In de aanvraag heeft eiseres vermeld dat de lessen zijn verzorgd door een gekwalificeerde taaldocent in de zin van artikel 7 van de Regeling. De minister heeft in het primaire besluit vastgesteld dat eiseres onder meer geen bewijs van de kwalificatie van de taaldocent heeft overgelegd, zodat de minister de rechtmatigheid van de subsidie niet kan vaststellen. De minister heeft daarom de subsidie vastgesteld op € 0,- (nihil) [2] en besloten tot terugvordering [3] van de verleende subsidie. Met het bestreden besluit van 30 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dit besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
2.3.
De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het door het ontbreken van bewijsstukken van de bekwaamheid van de taaldocent [4] niet mogelijk is om vast te stellen dat de aanvraag van eiseres voldoet aan het vereiste van artikel 7 van de Regeling. Eiseres heeft de gelegenheid gekregen aanvullende informatie aan te leveren. Eiseres heeft de naam van de taaldocent aangeleverd en – onder verwijzing naar de website van de beroepsregistratie – gesteld dat hij geregistreerd is bij bvnt2. Nadat de minister heeft aangegeven dat eiseres hiermee niet voldoet aan het vereiste van artikel 7 van de Regeling, en eiseres in de gelegenheid heeft gesteld bewijsmiddelen aan te leveren, heeft eiseres geen bewijsstukken van de bekwaamheid van de taaldocent aangeleverd. De minister heeft na een beoordeling van de evenredigheid gelet op de argumenten van eiseres daarover, besloten om de subsidie op € 0,- vast te stellen [5] en de het verleende subsidiebedrag van € 34.555,- terug te vorderen.
Rechtmatigheid terugvordering
3. Tussen partijen is in geschil of eiseres heeft voldaan aan het vereiste van artikel 7 van de Regeling over het aantonen dat de taaldocent die een opleidingstraject verzorgt aantoonbaar bekwaam is in het geven van taalonderwijs in de Nederlandse taal. Eiseres stelt in beroep dat zij aan dit vereiste heeft voldaan door de naam van de taaldocent door te geven en te wijzen op diens registratie op de website van de Beroepsvereniging van docenten Nederlands als Tweede Taal.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op goede gronden toegelicht dat het voldoen aan het vereiste van artikel 7 van de Regeling een belangrijke verplichting is van de Regeling. De eigen verklaring van eiseres dat zij een taaldocent heeft ingeschakeld die aan dat vereiste voldoet, is onvoldoende om aan te tonen dat de taaldocent inderdaad over de vereiste bekwaamheid beschikt. Een eigen verklaring kan immers niet objectief gestaafd worden. Ook heeft de minister op goede gronden toegelicht dat het verwijzen naar de website van de Beroepsvereniging van docenten Nederlands als Tweede Taal onvoldoende is om het bezit van de door eiseres ingeschakelde taaldocent van een Certificaat Competent Docent NT2 aan te tonen. De rechtbank acht het een normale uitleg van deze verplichting van de Regeling dat het aantonen van het bezit van een certificaat moet geschieden door het overleggen van (een kopie van) het certificaat zelf. Mocht het eiseres in eerste instantie niet duidelijk zijn geweest dat dit van haar werd verwacht, dan kan zij zich achter die initiële onduidelijkheid daarna niet meer verschuilen. De minister heeft eiseres immers meermaals (in de e-mails van 14 juli 2023 en 3 augustus 2023 en op de hoorzitting in bezwaar) toegelicht dat van haar werd verwacht dat zij het certificaat zou overleggen en heeft haar ook alsnog gelegenheid gegeven om dat te doen.
3.2.
Omdat de verplichting van artikel 7 van de Regeling is geschonden, was de minister bevoegd om de subsidie op nihil vast te stellen en de verleende subsidie terug te vorderen. Dat volgt uit artikel 4:46, tweede lid, onder b, en artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Evenredigheid terugvordering
4. Eiseres stelt subsidiair dat de nihilvaststelling en terugvordering onevenredig is. Die staat niet in verhouding tot de informatie die eiseres al wel had aangeleverd. Ook wijst eiseres op het in beroep (alsnog) overgelegde (kopie van) een certificaat van de Vrije Universiteit, gedateerd 4 september 2018, waaruit blijkt dat de taaldocent ‘beschikt over de vereiste didactische competenties als startbekwaam docent NT2 in de Beroeps- en Volwassenen Educatie’.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het lager vaststellen van een verleende subsidie is een bevoegdheid die aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb getoetst moet worden. Terecht heeft de minister in het bestreden besluit de evenredigheid van de nihilstelling en terugvordering beoordeeld vanuit de oriëntatiepunten van 1) het doel van het vereiste (van artikel 7 van de Regeling) en 2) de nadelige gevolgen van de nihil-stelling en terugvordering van de subsidie voor eiseres. [6] De minister heeft afdoende toegelicht dat uit de Regeling volgt dat de verplichting dat het onderwijs wordt gegeven door een aantoonbaar bekwame taaldocent, een van de belangrijke verplichtingen van de Regeling is. Deze verplichting beoogt een doelmatige besteding van overheidsmiddelen. De minister heeft niet ten onrechte de naleving van deze bepaling door eiseres zwaar laten wegen. Het aantonen van een rechtmatige en doelmatige besteding van publieke middelen is immers een belangrijk uitgangspunt bij subsidies.
4.2.
Dat eiseres wel de andere informatie voor vaststelling van de subsidie heeft aangeleverd en ook deels aan het vereiste van artikel 7 van de Regeling heeft voldaan (door het aanleveren van de naam van de taaldocent en te verwijzen naar diens registratie in het beroepsregister), maakt niet dat haar belangen zwaarder wegen. De rechtbank wijst er op dat de minister aan eiseres ruimschoots de mogelijkheid heeft geboden om de vereiste bewijsmiddelen over te leggen. Bij e-mail van 14 juli 2023, met verleend uitstel (op 3 augustus 2023), is eiseres verzocht stukken te overleggen om de bekwaamheid van de taaldocent aan te tonen. De minister heeft eiseres er daarbij (zowel in het bericht van 14 juli 2023 als in het bericht van 3 augustus 2023) uitdrukkelijk op gewezen dat als de stukken niet tijdig aangeleverd zouden worden, dit tot gevolg kan hebben dat de minister de verleende subsidie lager op nihil vaststelt. Op de hoorzitting in bezwaar van 27 juni 2024 is eiseres hiertoe nogmaals in de gelegenheid gesteld tot en met 11 juli 2024, welke afspraak bij e-mail van 27 juni 2024 is bevestigd. Eiseres heeft hierop niet meer gereageerd en geen stukken ingediend. Onder die omstandigheden heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar belangen ertoe dwingen om niet of tot een minder vergaande lagere vaststelling te besluiten. Van eiseres mag worden verwacht dat zij een geboden mogelijkheid tot het alsnog aanleveren van stukken gebruikt. Van redenen waarom eiseres daartoe niet in staat was, is niet gebleken. Eiseres heeft ook geen toelichting gegeven waarom zij niet (eerder) in staat was de gevraagde stukken aan te leveren. De gevolgen van dat stil zitten heeft de minister daarom in redelijkheid voor rekening van eiseres mogen laten. [7] Daar komt nog bij dat eiseres haar stellingen over de financiële gevolgen van de terugvordering van de subsidie in het geheel niet met stukken heeft onderbouwd.
4.3.
In beroep heeft eiseres alsnog het certificaat van de taaldocent overgelegd, waarmee zij wil aantonen dat wel aan het vereiste van artikel 7 van de Regeling is voldaan. De rechtbank vat dit op als een nadere onderbouwing van het beroep op het evenredigheidsbeginsel. Gelet op het beoordelingskader van de rechtbank, waarbij de aanwending van de minister van haar bevoegdheden uit de artikelen 4:46 en 5:57 van de Awb worden getoetst naar het moment van het bestreden besluit (ex tunc), kan het alsnog overgelegde certificaat geen rol spelen in het oordeel van de rechtbank over de evenredigheid.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres de verleende subsidie van € 34.555,- aan de minister moet terugbetalen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, rechter, in aanwezigheid van
E.J. van den Doel, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 4:44 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op basis van artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb.
3.Op basis van artikel 5:57 van de Awb.
4.Als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Regeling.
5.De minister heeft ter zitting toegelicht dat de grondslag daarvoor is gelegen in artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb.
6.Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), in het bijzonder de overwegingen 7.9 en 7.10.
7.Zie in die zin ook de memorie van toelichting bij artikel 4:46 van de Awb, Kamerstukken II, 1993-1994, 23 700, nr. 3, p. 74.