In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een eigenaar van een winkelpand in Spijkenisse, en de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 961.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd op 23 juni 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 maart 2025, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was. Tijdens de procedure is opgemerkt dat de gemachtigde in eerdere zaken steeds dezelfde, weinig inhoudelijke stukken indient, wat de beoordeling door de rechtbank bemoeilijkt. De rechtbank oordeelt dat deze wijze van procederen in strijd is met de goede procesorde, omdat het niet duidelijk is wat precies in geschil is. Hierdoor kan de rechtbank slechts beperkt ingaan op de argumenten van eiseres.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak voldoende heeft onderbouwd en dat het bezwaar van eiseres terecht ongegrond is verklaard. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat er geen recht op schadevergoeding bestaat. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.