Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres om ontheffing van de arbeidsverplichtingen en het verrichten van een tegenprestatie, zoals bedoeld in de Participatiewet (Pw). Eiseres, die een uitkering ontvangt op grond van de Pw, heeft op 17 september 2024 een verzoek ingediend om ontheffing van deze verplichtingen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 29 oktober 2024 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing is op 14 februari 2025 ongegrond verklaard. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 29 juli 2025 behandeld. Eiseres voert aan dat zij vanwege de zorg voor haar dochter en haar partner, die medische en psychische problemen heeft, niet in staat is om aan de arbeidsverplichtingen te voldoen. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat er dringende sociale redenen zijn die haar ontheffing van de verplichtingen rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de zorg voor haar partner en dochter niet zodanig is dat dit een ontheffing rechtvaardigt, en dat er mogelijkheden zijn om de zorgtaken uit te besteden.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het college de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter T.M.J. Smits en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025.