ECLI:NL:RBROT:2025:9571

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 24/9687
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van kinderbijslag op basis van co-ouderschap en rechterlijke beschikking

Deze uitspraak betreft de verdeling van de kinderbijslag op basis van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Eiser is het niet eens met de beslissing van de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat er sprake is van co-ouderschap. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat de SVB terecht heeft bepaald dat de kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2024 gelijk verdeeld wordt tussen beide ouders. Eiser moet het te veel betaalde bedrag van € 139,74 terugbetalen. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.

In het procesverloop heeft de SVB aan eiser meegedeeld dat hij en zijn ex-partner vanaf het tweede kwartaal van 2024 ieder de helft van de kinderbijslag ontvangen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de SVB, waarop de SVB heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft de zaak op 28 juli 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de SVB aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van co-ouderschap, omdat het kind tot zowel het huishouden van eiser als dat van zijn ex-partner behoort. Eiser heeft aangevoerd dat er geen co-ouderschap is, maar de rechtbank stelt vast dat de SVB op basis van het aantal nachten dat het kind bij beide ouders verblijft, terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van gelijke verzorging en onderhoud. De rechtbank concludeert dat de SVB de kinderbijslag in gelijke mate mag uitbetalen, omdat er geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kinderbijslag en de rechter daarover niet heeft geoordeeld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Samenvatting

1.
1.1.
Deze uitspraak gaat over de verdeling van de kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Eiser is het niet eens met de beslissing van verweerder dat er sprake is van co-ouderschap. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank deze beslissing van verweerder.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder terecht heeft bepaald dat vanaf het tweede kwartaal van 2024 het recht op kinderbijslag gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide ouders en dat eiser daarom het hem voor het tweede kwartaal van 2024 te veel betaalde bedrag van € 139,74 moet terugbetalen
.Eiser heeft dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.
2.1.
Verweerder heeft met het besluit van 19 augustus 2024 (primair besluit I) aan eiser medegedeeld dat hij en zijn ex-partner vanaf het tweede kwartaal van 2024 ieder de helft van de kinderbijslag krijgen. Eiser blijft daarbij de aanvrager. Met het tweede besluit van
19 augustus 2024 (primair besluit II) heeft verweerder eiser laten weten dat hij de te veel aan hem betaalde kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2024 terug moet betalen. Met het bestreden besluit van 24 september 2024 op de bezwaren van eiser heeft verweerder primair besluit I en primair besluit II gehandhaafd.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft nadere stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser had een affectieve relatie met [persoon A] (ex-partner) en uit deze relatie is op 27 augustus 2018 [naam kind] geboren. Eiser ontving steeds de kinderbijslag voor [naam kind] als aanvrager van de kinderbijslag. In april 2024 heeft eisers ex-partner verweerder verzocht om de kinderbijslag elk voor de helft aan beide ouders toe te kennen op grond van co-ouderschap.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er sprake is van een co-ouderschap omdat [naam kind] tot zowel het huishouden van eiser als dat van zijn ex-partner behoort. Omdat eiser en zijn ex-partner geen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de kinderbijslag en de rechter over die verdeling niet heeft geoordeeld, krijgen zij vanaf het tweede kwartaal van 2024 ieder de helft van de kinderbijslag uitbetaald.

Wettelijk kader

5.
5.1.
In artikel 7, eerste lid, van de AKW is bepaald dat de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
5.2.
In artikel 18, vierde lid, van de AKW is bepaald dat indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet wordt betaald.
5.3.
In artikel 10, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk) is bepaald dat indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren (co-ouderschap), tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide verzekerden en het recht van de andere persoon niet wordt uitbetaald.
5.4.
Uit verweerders beleidsregel “Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap” (SB1096) volgt dat verweerder deze voorwaarde als volgt uitlegt. Ouders verzorgen hun kind overwegend in gelijke mate als het kind ongeveer evenveel nachten bij hen doorbrengt. Ouders onderhouden hun kind overwegend in gelijke mate als sprake is van kinderalimentatie. Als geen kinderalimentatie is vastgesteld, neemt verweerder aan dat het onderhoud op dezelfde wijze is verdeeld als de verzorging. Verweerder gaat hierbij uit van de overeenkomst of rechterlijke uitspraak. Als de feitelijke situatie hiervan afwijkt, kijkt verweerder alleen hiernaar als deze situatie een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de overeenkomst of rechterlijke uitspraak langer dan zes maanden niet naleven. In gevallen waarin het niet mogelijk is om de feitelijke situatie vast te stellen, gaat de SVB alsnog uit van de overeenkomst of rechterlijke uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van co-ouderschap. Eiser verwijst hiervoor naar het verzoek van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR) van 17 april 2023 om het gezag van beide ouders over [naam kind] te beëindigen, hetgeen inmiddels bij beschikking van deze rechtbank van 8 april 2025 is gebeurd. Verder verwijst eiser naar de beschikkingen van het gerechtshof Den Haag van 3 maart 2021 en van deze rechtbank van 6 juli 2023. Hieruit blijkt dat [naam kind] haar hoofdverblijfplaats bij eiser heeft en dat niet is geoordeeld over een verdeling van de kinderbijslag. Daarnaast heeft eiser [naam kind] de afgelopen jaren verzorgd en gevoed als hoofdverzorger en heeft zijn ex-partner in de afgelopen jaren niets betaald aan het onderhoud van [naam kind] . Voorts voert eiser aan dat zijn ex-partner in Bosnië en Herzegovina ook kinderbijslag voor [naam kind] ontvangt en dat verweerder heeft nagelaten hier nader onderzoek naar te doen.
7.1.
In de beschikking van deze rechtbank van 6 juli 2023 is bepaald dat de zorgregeling voor [naam kind] als volgt is. [naam kind] verblijft elke week van dinsdag uit school tot donderdag na school, alsmede om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij eisers ex-partner. Nu het verblijf per week om de week wisselt, heeft verweerder het totale verblijf per twee weken naar het oordeel van de rechtbank tot uitgangspunt mogen nemen.
7.2.
Gelet op het niet onredelijk te achten beleid van verweerder (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:122) is hiermee sprake van afwisselend in gelijke mate de nachtrust doorbrengen bij beide ouders en daarmee van het overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden van [naam kind] . Verweerder was niet gehouden om die gelijke mate op urenbasis te beoordelen of om de concrete uitgaven van elke ouder in de verblijfsperiodes te vergelijken en heeft mogen uitgaan van het aantal nachten verblijf. Van niet-naleven van de zorgregeling uit de beschikking van 6 juli 2023 is daarbij niet gebleken. De beoordeling wie de hoogste bijdrage levert of heeft geleverd in het onderhoud van de kinderen behoefde dus ook om die reden niet te worden verricht. Nu eiser en zijn ex-partner [naam kind] in termen van verweerders beleid in gelijke mate verzorgen en onderhouden, is sprake van co-ouderschap. Dat het gerechtshof in bovengenoemde beschikking heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [naam kind] bij eiser is en dat de rechtbank daar in bovengenoemde beschikking niet van is afgeweken, heeft verweerder niet relevant hoeven te oordelen in het licht van het feitelijke verzorgen en onderhouden.
Nu eiser en zijn ex-partner ten slotte geen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de kinderbijslag en de rechter over die verdeling niet heeft geoordeeld, heeft verweerder terecht bepaald dat de kinderbijslag in gelijke mate wordt uitbetaald.
Het door eiser genoemde verzoek van de JBBR van 17 april 2023 en de daarop gevolgde gezagsbeëindiging van beide ouders bij beschikking van deze rechtbank van
8 april 2025 doen aan het voorgaande niet af. Hetzelfde geldt voor het door eiser bepleite onderzoek naar door zijn ex-partner ontvangen kinderbijslag in Bosnië en Herzegovina, reeds omdat eiser daarbij geen belang heeft. Die eventuele buitenlandse kinderbijslag strekt immers in mindering op de Nederlandse kinderbijslag. Of die vermindering nu wordt toegepast op de totale gezinsbijslag (zoals verweerder heeft toegelicht) of in eerste instantie op de helft van eisers ex-partner (zoals eiser heeft betoogd): eiser kan door die vermindering nooit méér Nederlandse kinderbijslag krijgen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.T. Nguyen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.