In de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001 en ingeschreven op een adres in Rotterdam, heeft de rechtbank Rotterdam op 29 juli 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een revolver en een pistool, met als pleegplaatsen Dordrecht. De officier van justitie, mr. W.L. van Prooijen, eiste een gevangenisstraf van 20 maanden, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.V. Rafaela, betwistte de rechtmatigheid van het bewijs en stelde dat de verdachte niet wist van de wapens die buiten zijn kelderbox waren aangetroffen. Tijdens de zitting op 15 juli 2025 werd vastgesteld dat de wapens niet wettig en overtuigend konden worden bewezen, omdat de pleegplaatsen niet konden worden bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten, omdat de bewijsvoering tekortschiet. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. A. Hello als voorzitter en mrs. P. Joele en J. Langeveld als rechters. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak, conform artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering.