In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 augustus 2025 een beschikking gegeven op het verzoek van Fidinda CBM B.V. om het hoge tarief voor bewindvoerders nog gedurende een jaar na het schuldenvrij raken van de betrokkene, die door een nulaanbod schuldenvrij is geworden, te mogen berekenen. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de periode van 24 maanden, gerekend vanaf de datum waarop het bewind is gestart, al was verstreken. De bewindvoerder had eerder, op 27 mei 2025, het verzoek ingediend, nadat de betrokkene op 28 april 2025 schuldenvrij was geraakt. De kantonrechter heeft geen mondelinge behandeling gehouden en heeft het verzoek beoordeeld op basis van de ingediende informatie.
De rechtbank hanteert een beleid waarbij de bewindvoerder in beginsel recht heeft op een hogere beloning voor een periode van 18 maanden na aanmelding bij schuldhulpverlening, met een maximum van 24 maanden vanaf de start van het bewind. Dit beleid is bedoeld om recht te doen aan de extra werkzaamheden die de bewindvoerder in de beginfase van het bewind moet verrichten. De kantonrechter oordeelt dat in deze zaak de uitzonderlijke omstandigheden, zoals bedoeld in de Regeling Beloning, niet van toepassing zijn, omdat de betrokkene inmiddels schuldenvrij is en de periode van 24 maanden is verstreken. De kantonrechter concludeert dat er geen reden is om na de datum van schuldenvrijheid nog het hogere tarief te mogen rekenen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag, maar dit kan alleen door tussenkomst van een advocaat. De termijn voor hoger beroep bedraagt drie maanden na de uitspraak of betekening van de beschikking.