ECLI:NL:RBROT:2025:9830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11628400 VZ VERZ 25-2362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek ex artikel 194 Rv in een geschil over commissie en klantvergoeding

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 augustus 2025, wordt een inzageverzoek behandeld dat is ingediend door [verzoeker] tegen [verweerster]. Het verzoek is gebaseerd op artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en betreft inzage in documenten die relevant zijn voor de beoordeling van een mogelijke commissie en klantvergoeding die [verzoeker] meent te vorderen van [verweerster]. De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] voldoet aan de voorwaarden voor inzage en dat er geen gewichtige redenen zijn om het verzoek af te wijzen. Het inzageverzoek wordt deels toegewezen, met de voorwaarde van geheimhouding door [verzoeker]. De rechter legt een dwangsom op aan [verweerster] voor het geval zij niet aan de inzageverplichting voldoet. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie in commerciële relaties en de rechten van partijen om informatie te verkrijgen die relevant is voor hun rechtsbetrekking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [verzoeker] direct inzage kan krijgen in de gevraagde documenten, ook als [verweerster] in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11628400 VZ VERZ 25-2362
datum uitspraak: 13 augustus 2025 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker] ,die handelt onder de naam
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
verzoeker,
gemachtigden: mrs. D.B.J. Regterschot en J.N.R. van Dongen, advocaten te Nijmegen,
tegen
[verweerster],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] ,
verweerster,
gemachtigden: mrs. J.L. Hoovers en N.D. de Bruin, advocaten te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] , met bijlagen 1 tot en met 39;
  • het verweerschrift, met bijlagen 1 tot en met 4;
  • de akte van [verzoeker] , met bijlagen 40 tot en met 43;
  • de akte van [verzoeker] , met bijlage 47;
  • de spreekaantekeningen van (de gemachtigden van) partijen.
1.2.
Op 31 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [verzoeker] , met mevrouw drs. M. van Burken-Laskowska als tolk en mrs. D.B.J. Regterschot en J.N.R. van Dongen als gemachtigden;
  • namens [verweerster] , de heer [persoon A] (bestuurder) met mrs. J.L. Hoovers en N.D. de Bruin als gemachtigden van [verweerster] .
1.3.
De uitspraak van de beschikking is door de kantonrechter bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

De achtergrond
2.1.
[verweerster] is, als onderdeel van het Japanse concern [concern X] ( [concern X] ), een Nederlandse vennootschap die zich bezighoudt met de productie en verkoop van verf en coatings voor de scheepvaart en industrie. Op 21 augustus 2019 hebben [verweerster] en [verzoeker] een ‘Consultancy agreement’ gesloten op grond waarvan [verzoeker] op de Poolse markt de producten van [verweerster] heeft gepromoot en klanten voor [verweerster] heeft geworven. Hiervoor ontving [verzoeker] een maandelijkse vergoeding van € 1.500,- en een commissie van 5% over de totale factuurwaarde van alle orders van (Poolse) klanten die door [verzoeker] zijn aangebracht (‘effective sales’). Om verf te kunnen leveren aan grote rederijen en bouw- en reparatiewerven, is vereist dat [verweerster] op de zogenoemde ‘preffered suppliers list’ van de scheepswerf staat. [verweerster] staat onder andere op deze lijst bij het Poolse bedrijf Polsteam.
[verweerster] heeft de overeenkomst met [verzoeker] bij brief van 27 augustus 2024 opgezegd per 31 december 2024. De vergoeding van € 1.500,- per maand is tot die datum doorbetaald aan [verzoeker] .
Wat is er gebeurd?
2.2.
Polsteam heeft een of meerdere overeenkomsten gesloten met de Chinese scheepswerf Dalian Shipbuilding Industry Co. Ltd (hierna: Dalian) voor de koop van twaalf nieuwbouwschepen. Polsteam heeft zich in juli 2022 (prod. 20 bij verzoekschrift) voor deze order gewend tot [verweerster] (specifiek tot dhr. [persoon B] , de Key Accountmanager van [verweerster] ) met een aantal technische vragen alsmede vragen naar de geoffreerde prijs en de ‘Owner’s benefits’. [verweerster] heeft de vragen van Polsteam bij e-mailbericht van 22 juli 2022 om 13:10 uur beantwoord en haar een ‘Owner’s Benefit Package’ aangeboden, bestaande uit een gratis upgrade naar een betere coating, 1.000 liter gratis verf en een langere garantie. De verf voor de nieuwbouwschepen is uiteindelijk verkocht en geleverd door [concern X] aan Dalian. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat [verweerster] de order van Polsteam heeft doorgespeeld aan [concern X] en dat hij daarom recht heeft op een commissie over de order van de geleverde verf voor de nieuwbouwschepen van Polsteam. Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij vanwege de beëindiging van de overeenkomst, die volgens hem als agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd, recht heeft op een klantvergoeding op grond van artikel 7:442 BW.
Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] geen recht op een commissie, omdat de order voor de verf van de nieuwbouwschepen een overeenkomst betreft tussen [concern X] en Dalian en [verweerster] noch [verzoeker] daarbij partij zijn en het bovendien geen order is van een Poolse klant. [verweerster] is het ook niet eens met de klantvergoeding, omdat de overeenkomst tussen [verweerster] en [verzoeker] volgens haar een overeenkomst van opdracht is en niet een agentuurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:428 BW.
Wat wil [verzoeker] in deze zaak?
2.3.
[verzoeker] beschikt niet over de gegevens van de hiervoor genoemde orders. Om zijn (eventuele) vordering te kunnen onderbouwen en om de hoogte van zijn commissie te kunnen bepalen, verzoekt [verzoeker] op grond van artikel 194 Rv inzage (of afschrift of uittreksel van kopieën) van de volgende gegevens:
  • de (raam)overeenkomsten/orders gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Dalian en/of gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Polsteam inzake de schepen, inclusief specificaties (waaronder in ieder geval de prijzen en hoeveelheden) van de geleverde verf;
  • alle facturen en betalingsbewijzen met betrekking tot orders gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Dalian en/of gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Polsteam inzake de schepen;
  • relevante grootboekmutaties of interne rapportages met betrekking tot de opbrengsten van de orders gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Dalian en/of gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Polsteam inzake de schepen;
  • logboeken of projectplanning voor verrichtte en nog uit te voeren werkzaamheden voor de schepen;
  • relevante correspondentie met contactpersonen van Polsteam en/of Dalian en [verweerster] en/of [concern X] China waarin afspraken, wijzigingen of toevoegingen aan orders gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Dalian en/of gesloten tussen [verweerster] en/of [concern X] China en Polsteam inzake de schepen worden bevestigd en/of eventuele toekomstige opdrachten worden besproken.
2.4.
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen het inzageverzoek van [verzoeker] .
Het inzageverzoek ex artikel 194 Rv
2.5.
Hoewel partijen uitvoerig zijn ingegaan op de vraag of de tussen hen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, is in deze procedure alleen het inzageverzoek in de zin van artikel 194 Rv van [verzoeker] aan de orde. De vraag of de tussen partijen gesloten overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een agentuurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:428 BW of als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW moet dan ook beantwoord worden in een eventuele bodemprocedure. Op de uitkomst van die kwalificatievraag kan in de onderhavige procedure niet vooruitgelopen worden.
2.6.
Het (nieuwe) inzagerecht is per 1 januari 2025 in werking getreden en heeft als doel om partijen een duidelijke regeling te bieden op grond waarvan zij, in ieder geval in niet-complexe zaken, zelf zonder rechterlijke tussenkomst kunnen beoordelen wanneer zij recht hebben op bepaalde informatie en wanneer zij aan een informatieverzoek gevolg moeten geven.
Voor het recht op inzage (daaronder valt ook het recht op afschrift of uittreksel) moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Degene die informatie van een ander verlangt moet a) partij zijn bij een rechtsbetrekking en b) de verlangde informatie moet voldoende bepaald zijn. Verder moet c) een partij een voldoende belang hebben bij zijn/haar informatieverzoek en moet d) degene van wie inzage wordt verlangd over de gevraagde informatie beschikken.
Er kunnen omstandigheden zijn waardoor medewerking aan een inzageverzoek niet van partijen of van een derde kan worden gevergd. Lid 2 van artikel 194 Rv bevat twee gronden die de informatiebezitter ontheffen van de verplichting tot het verstrekken van informatie:
I. het bestaan van een verschoningsrecht, of
II. zwaarwegende belangen die zich tegen het verstrekken van informatie verzetten.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] in deze procedure voldoet aan de gestelde voorwaarden en dat geen sprake is van een uitzonderingsgrond. Het inzageverzoek wordt deels toegewezen en onder de hierna te noemen voorwaarden van geheimhouding door [verzoeker] . Hierna wordt deze beslissing uitgelegd en verder toegelicht.
Rechtsbetrekking (a)
2.8.
Het begrip ‘partij bij een rechtsbetrekking’ moet ruim worden opgevat. Onder een rechtsbetrekking worden alle burgerrechtelijke betrekkingen tussen twee of meer partijen verstaan. Hieronder vallen de rechten en plichten van partijen bij een tussen hen gesloten overeenkomst en bij verbintenissen uit de wet. Het bestaan van een rechtsbetrekking hoeft nog niet in rechte vast te staan. Partij bij een rechtsbetrekking kan eenieder zijn die bij een rechtsbetrekking is of wordt betrokken. De inzet van een procedure kan ook juist bestaan in de vraag of tussen partijen al dan niet een rechtsbetrekking bestaat.
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldaan aan deze voorwaarde. De overeenkomst/order waar [verzoeker] inzicht in wil verkrijgen is volgens [verweerster] gesloten tussen [concern X] en Dalian. [concern X] heeft verf verkocht en geleverd aan Dalian. Bij deze overeenkomst zijn zowel [verweerster] als Polsteam betrokken geweest, aangezien Polsteam als eigenaar van de nieuw te bouwen schepen ter zake contact heeft gezocht met [verweerster] . Vast staat dat [verzoeker] een rechtsbetrekking heeft met [verweerster] en via die rechtsbetrekking ook in zekere zin met Polsteam. Dat [verzoeker] danwel [verweerster] (mogelijk) geen partij waren bij de overeenkomst tussen [concern X] en Dalian, betekent dus niet dat [verzoeker] niet betrokken is bij de relevante rechtsbetrekking. Of [verweerster] ook op een andere manier betrokken was bij de overeenkomst tussen [concern X] en Dalian is voor [verzoeker] , zonder de relevante gegevens, niet te verifiëren. Ook hiervoor wil [verzoeker] zijn inzagerecht gebruiken.
Voldoende belang (c)
2.10.
Onder het tot 1 januari 2025 geldende art. 843a Rv (oud) was voor inzage een rechtmatig belang vereist. Dit vereiste is vervangen door de eis van
voldoendebelang. Als een partij aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij het verkrijgen van inzage van bepaalde gegevens, moet inzage worden verstrekt.
2.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] voldoende belang heeft bij zijn informatieverzoek. Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] recht heeft op een commissie van 5% over de ‘effective sales’ van [verweerster] en Poolse klanten. [verzoeker] heeft allereerst de gevraagde gegevens nodig om te kunnen beoordelen of hij recht heeft op een commissie voor de geleverde verf voor de nieuw aangekochte schepen. Als blijkt dat [verzoeker] recht heeft op een commissie, dan heeft hij de gevraagde gegevens nodig om de hoogte van de commissie te bepalen. De hoogte van de commissie is namelijk afhankelijk van de hoogte van de betreffende facturen.
Beschikken over gevraagde informatie (d)
2.12.
Het recht op inzage van bepaalde gegevens over een rechtsbetrekking bestaat tegenover degene die over die gegevens beschikt. Van het beschikken over gegevens is in elk geval sprake als een partij de gegevens waarvan inzage wordt verlangd, fysiek onder zich heeft. Het kan ook zijn dat de aangesproken partij de gegevens niet fysiek ter beschikking heeft, maar deze wel gemakkelijk van een derde kan verkrijgen. Gelet op de verplichting van een partij bij een rechtsbetrekking om mee te werken aan de opheldering van feiten en aan de oplossing van een geschil moet de zinsnede ‘tegenover degene die daarover beschikt’ zo ruim worden uitgelegd dat de aangesproken partij ook in dat geval gehouden is om de gegevens bij die derde op te vragen.
2.13.
Dat [verweerster] niet zelf over de gevraagde gegevens beschikt, zoals zij zegt, neemt dus niet weg dat zij de gegevens dient op te vragen bij [concern X] . [verweerster] zegt wel dat [concern X] niet aan het verzoek tot verstrekking van de gegevens zal meewerken, omdat er bedrijfsgevoelige informatie in staat waarvan zij niet het risico wil lopen dat die informatie naar buiten komt en zij haar belangrijke klant Dalian kwijt raakt, maar de kantonrechter zal het inzageverzoek op grond van artikel 195 lid 2 Rv slechts toewijzen onder de voorwaarde van geheimhouding op straffe van een boete. Bij overtreding van deze geheimhoudingsplicht verbeurt [verzoeker] zonder nadere ingebrekestelling een onmiddellijk opeisbare boete van € 250.000,-, onverminderd het recht van [verweerster] om volledige schadevergoeding te vorderen. Daarmee is voor [concern X] het risico dat de gegevens openbaar worden beperkt en is er voor haar geen reden meer om niet aan het verzoek te voldoen.
Verlangde informatie voldoende bepaald (b)
2.14.
Recht op inzage bestaat alleen van bepaalde gegevens die relevant zijn voor de rechtsbetrekking waarbij de informatieverzoeker partij is. De gegevens waarvan inzage wordt gevorderd moeten in elk geval zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld, zodat geen sprake is van een fishing expedition. Van belang is dat de wederpartij weet (of kan weten) welke stukken worden gevraagd. Dat kan door de aard (overeenkomst, brieven of e-mails), tijdsperiode en/of het onderwerp van de bescheiden aan te duiden, al dan niet in combinatie met de (rechts-) personen die daarin worden genoemd. Het onderwerp moet voldoende nauwkeurig worden afgebakend. Als de stukken zelf onbekend aan verzoeker zijn, kan vanzelfsprekend niet worden vereist dat verzoeker specifiek aangeeft van welke datum deze zijn en wat de concrete inhoud is. [1] Het informatieverzoek moet dus voldoende nauwkeurig worden afgebakend onder aanduiding van het geschil of het feitencomplex met het oog waarop de informatie wordt opgevraagd.
2.15.
De kantonrechter wijst alleen het verzoek tot inzage in de facturen en betalingsbewijzen met betrekking tot de orders voor de nieuwbouwschepen toe. De informatie uit die facturen kan worden beperkt tot de prijzen van de geleverde verf, in zoverre dat [verzoeker] in staat is om een eventuele commissie te kunnen berekenen. Voor wat betreft de overige verzoeken is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] deze te ruim heeft geformuleerd en ook onvoldoende heeft gesteld wat zijn belang hierbij is.
Uitzonderingsgrond: geen sprake van gewichtige reden
2.16.
[verweerster] verzet zich tegen het verstrekken van de gevraagde informatie vanwege gewichtige redenen, omdat volgens haar in de verzochte gegevens bedrijfsgevoelige informatie staat. Volgens haar betreft het vertrouwelijke commerciële- en bedrijfsinformatie waarop veelal strikte geheimhoudingsbedingen van toepassing zijn en dat het verstrekken van deze informatie zal leiden tot schending van deze geheimhoudingsplicht en mogelijk tot onevenredige schade aan de concurrentiepositie van de betrokken partijen.
2.17.
Onder gewichtige redenen valt in ieder geval persoonlijke, medische en financiële gegevens en vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Van gewichtige redenen kan ook sprake zijn als de bescherming van persoonsgegevens van derden niet kan worden gewaarborgd. Verder valt te denken aan het bestaan van een wettelijke geheimhoudingsplicht die niet is erkend door toekenning van een verschoningsrecht, maar die wel de voor toekenning van een verschoningsrecht vereiste afweging in zich draagt. Het zal steeds van de concrete omstandigheden afhangen in hoeverre een gewichtige reden van degene die over informatie beschikt, zwaarder moet wegen dan het belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en partijen over alle relevante informatie beschikken die van belang is voor de oplossing van hun geschil. [2]
2.18.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van gewichtige redenen. Het enkele feit dat de informatie bedrijfsgevoelig is, is op zichzelf niet voldoende om te spreken van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 194 Rv, zeker niet nu zoals hiervoor is overwogen de kantonrechter slechts het verzoek tot inzage in de facturen zal toewijzen én een geheimhoudingsclausule ter bescherming van de vertrouwelijke gegevens zal worden verbonden aan het verstrekken van die gegevens. Dat op de gevraagde gegevens geheimhoudingsbedingen van toepassing zijn is door [verweerster] niet onderbouwd en blijkt nergens uit.
De conclusie
2.19.
Het inzageverzoek van [verzoeker] wordt toegewezen, in die zin dat [verweerster] inzage aan [verzoeker] moet geven van de facturen en/of betaalbewijzen met betrekking tot de verf die is verkocht en geleverd voor de nieuwbouwschepen van Polsteam, gebouwd door Dalian, op straffe van een dwangsom voor [verweerster] en onder de voorwaarde van geheimhouding door [verzoeker] , op straffe van een boete van € 250.000,-. De termijn waarbinnen [verweerster] aan deze verplichting moet voldoen wordt vastgesteld op één maand na betekening van deze beschikking, zodat [verweerster] (indien nodig) voldoende tijd heeft om de gegevens op te vragen bij [concern X] .
Dwangsom
2.20.
Indien [verweerster] niet aan haar verplichting tot inzage van de hiervoor genoemde gegevens voldoet, is zij een dwangsom verschuldigd van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-.
Proceskosten
2.21.
De kantonrechter bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.22.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [verzoeker] dat verzoekt en [verweerster] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat deze beschikking meteen ten uitvoer gelegd mag worden, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] om binnen één maand na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] te verstrekken de facturen en/of betaalbewijzen met betrekking tot de orders voor de nieuwbouwschepen ten behoeve van Polsteam, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [verweerster] niet aan die verplichting voldoet met een maximum van € 100.000,-;
3.2.
bepaalt dat [verzoeker] verplicht is tot geheimhouding van alle gegevens waarvan hij op grond van deze beschikking inzage krijgt en dat hij deze gegevens niet aan derden zal verstrekken of openbaar zal maken op straffe van een direct opeisbare boete van
€ 250.000,;
3.3.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
37555

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9244.
2.Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 50-52.