Bij het eiser overkomen ongeval is eiser in zijn rechter pink gebeten. Daarbij is van belang, dat eiser bij dat ongeval de voorgeschreven latex handschoenen droeg. Tevens is van belang, dat bij hem reeds eerder dystrofie was geconstateerd, hetgeen geleid heeft tot het opleggen van dienstbeperkingen, en tenslotte, dat hem in het kader van zijn medische behandeling na het bijtincident fysiotherapie is voorgeschreven en dat hij een operatie aan zijn pols heeft ondergaan. De onrechtmatigheid van verweerders handelen schuilt hierin, aldus eiser, dat
- hij niet dienstongeschikt geacht is nadat in 1989 en in 1991/1992 dystrofie is geconstateerd,
- hem geen afdoende beveiliging is geboden tegen bijten, en
- vanwege verweerder medisch onzorgvuldig is gehandeld door het geven van fysiotherapie en het uitvoeren van een operatie in het dystrofiegebied.
Een en ander is namens eiser bij verschillende gelegenheden uitvoerig toegelicht. Verweerder heeft, eveneens uitvoerig gemotiveerd, zijn aansprakelijkheid van de hand gewezen, bij gebreke aan onrechtmatig handelen aan zijn kant.
Wat de gestelde schuldaansprakelijkheid betreft stelt de rechtbank allereerst vast, onder verwijzing naar de aan partijen bekende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 13 februari 1997 (TAR 1997,59), dat, nu het hier gaat om schade die door eiser als gevolg van feitelijk handelen is geleden na 1 januari 1993, voor vergoeding van die schade alleen dan aanleiding kan zijn indien de schade het gevolg is van onrechtmatig handelen van verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat van onrechtmatig handelen van verweerder geen sprake is geweest. Daartoe overweegt de rechtbank met betrekking tot het feit dat eiser niet dienstongeschikt verklaard is, dat de eiser na de eerder opgetreden dystrofie opgelegde dienstbeperkingen daartoe geen aanleiding gaven en dat met die beperkingen bij het eiser opdragen van zijn laatstvervulde functie rekening gehouden is. Voorts acht de rechtbank niet zonder betekenis, dat eiser nimmer enig bezwaar gemaakt heeft tegen de hem opgedragen functie, terwijl indien verweerder had besloten eiser volledig dienstongeschikt te verklaren eiser tegen een dergelijk besluit wel bezwaar had kunnen maken.
Wat betreft eisers stelling dat hem geen afdoende bescherming is geboden tegen bijten, overweegt de rechtbank dat van de zijde van eiser met name bepleit is dat hem een sterkere kunststof handschoen had moeten worden verstrekt. De hem verstrekte handschoen is bij het bijtincident gescheurd, waardoor speeksel, en mogelijk ook bloed van eisers aanvaller in de wond is kunnen komen. Met een sterkere handschoen had het bijtincident niet voorkomen kunnen worden, maar deze zou wel bescherming hebben kunnen bieden tegen het binnendringen van andermans lichaamsvochten, doordat een dergelijke handschoen bij een incident als het onderhavige niet zou zijn gescheurd, aldus eiser. Naar het oordeel van de rechtbank zou de houdbaarheid van deze stelling onderzocht moeten worden, indien de bij eiser ontstane dystrofie (mede) zou zijn toe te schrijven aan contact met bloed of speeksel. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken, evenmin als daarvan als oorzaak sprake is geweest bij de eerdere gevallen waarin bij eiser dystrofie is opgetreden. Daardoor kan deze stelling van eiser niet leiden tot het aannemen van onrechtmatig handelen door verweerder door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen.
Voor het aannemen van een eiser ten deel gevallen onjuiste of onzorgvuldige medische behandeling heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden. Ook voor het doen instellen van nader onderzoek op dit punt heeft de rechtbank in de beschikbare gegevens geen aanleiding kunnen vinden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder niet uit hoofde van schuldaansprakelijkheid tot vergoeding van de door eiser gestelde schade is gehouden.