ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5923
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van asielaanvragen van Georgische vluchtelingen op grond van kennelijke ongegrondheid
In deze zaak hebben eiseressen A en B, afkomstig uit Georgië, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op 23 februari 1996 en 22 september 1997, omdat deze kennelijk ongegrond waren. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit werd ook afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 juli 1999, waarbij eiseressen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiseressen onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun vrees voor vervolging in Georgië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseres sub 1 ongeloofwaardig zijn, en dat er geen gronden zijn voor het verlenen van een vergunning tot verblijf. De rechtbank heeft de beroepen van eiseressen ongegrond verklaard en geen proceskosten toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Kobussen, met mr. D.M. Manie als griffier, op 4 augustus 1999.