ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8051

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/10158
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning tot verblijf op grond van twijfel over identiteit van de vreemdeling

In deze zaak heeft eiser, een Albanese vreemdeling, een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf in Nederland met als doel bij zijn Nederlandse partner te verblijven en arbeid te verrichten. De aanvraag werd op 10 februari 1997 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, met de mededeling dat eiser de behandeling van een eventueel bezwaar niet in Nederland mocht afwachten. Eiser heeft vervolgens meerdere verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend, waarvan er één op 29 februari 2000 werd toegewezen. De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2000 behandeld, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door een ambtenaar van het Ministerie van Justitie.

Eiser verblijft sinds juni 1994 in Nederland en heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Er zijn twijfels gerezen over de identiteit van eiser, die verschillende aliassen heeft gebruikt en leugenachtige verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een authentiek paspoort heeft overgelegd, maar dat dit paspoort niet in persoon aan hem is uitgereikt, wat vragen oproept over de juistheid van de persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris in redelijkheid kan eisen dat de identiteit van de vreemdeling vaststaat voordat een vergunning tot verblijf wordt verleend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van de vergunning tot verblijf op grond van artikel 11, vijfde lid van de Vreemdelingenwet gerechtvaardigd is, omdat de identiteit van eiser niet ondubbelzinnig is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft opgemerkt dat de twijfels over de identiteit van eiser, in samenhang met zijn verleden, voldoende grond vormen voor de beslissing van de Staatssecretaris. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen schending is van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aangezien de weigering van de vergunning tot verblijf niet in strijd is met de rechten van eiser.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 99/10158 VRWET
Uitspraak van de rechtbank op het beroep ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te B, eiser,
gemachtigde mr. M.A. Collet, advocaat te Waalwijk,
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser bezit de Albanese nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 16 januari 1997 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij Nederlandse partner C (hierna: referente) en het verrichten van
arbeid al dan niet in loondienst.
Bij besluit van 10 februari 1997 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Dit besluit is op dezelfde datum verzonden naar de gemachtigde van eiser. Hierbij is medegedeeld dat eiser de behandeling van een eventueel in te
dienen bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Op 12 februari 1997 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij verzoekschrift van diezelfde datum heeft eiser de president van de rechtbank verzocht een onverwijlde voorziening te treffen, inhoudende - kort gezegd - dat verweerder niet zal overgaan tot uitzetting van eiser uit Nederland
zolang nog niet beslist zal zijn op het bezwaarschrift van eiser. Bij uitspraak van 12 september 1997 heeft de fungerend president van deze rechtbank dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 19 november 1999 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij verzending van dit besluit aan de gemachtigde
van eiser is medegedeeld dat eiser de behandeling van een eventueel in te stellen beroep niet in Nederland mag afwachten.
Tegen dit besluit is namens eiser bij schrijven van 23 november 1999 beroep ingesteld. Bij schrijven van 16 december 1999 zijn de gronden van het beroep nader aangevuld.
Voorts is eveneens op 23 november 1999 namens eiser wederom om een voorlopige voorziening verzocht, inhoudende dat het verweerder wordt verboden maatregelen te nemen om tot verwijdering van eiser over te gaan, totdat op het
beroepschrift zal zijn beslist. Bij uitspraak van 29 februari 2000 heeft de fungerend president van deze rechtbank dit verzoek toegewezen.
Op 16 mei 2000 heeft verweerder zijn verweerschrift ingezonden.
De rechtbank ontving van eiser een schriftelijke reactie op dit verweerschrift, gedateerd 22 mei 2000.
Het beroep is behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank ter zitting van 13 juni 2000. Eiser is daar verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook referente was ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich
ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.P. Nijenhuis, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is of verweerders besluit van 19 november 1999 in rechte stand kan houden.
Uit de gedingstukken blijkt onder meer het navolgende.
Eiser verblijft sedert juni 1994 in Nederland. Hij heeft na binnenkomst een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daarbij opgegeven te zijn D van Joegoslavische nationaliteit, afkomstig uit Kosovo en behorend tot de Albanese
bevolkingsgroep. Uit dactyloscopisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een proces-verbaal van 13 december 1996, is gebleken dat eiser vanaf juli 1991 in Duitsland heeft verbleven en daar één of meerdere
asielprocedures heeft doorlopen.
Eiser bleek in Duitsland bekend te staan onder de personalia E, geboren op [...] 1973 te F, van Albanese nationaliteit en onder de aliasnaam G, geboren op [...] 1973. Nadat eiser op 19 december 1996 met deze bevindingen was
geconfronteerd - waarbij eiser volhield niet in Duitsland te hebben verbleven - is hij in vreemdelingenbewaring gesteld.
Op 16 januari 1997 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken en een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf bij zijn partner en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. Eiser heeft daarbij verklaard in
werkelijkheid te zijn H, geboren [...] 1977, van Albanese nationaliteit. Inmiddels is uit de relatie van eiser en zijn partner een kind geboren.
Bij zijn aanvraag van 16 januari 1997 heeft eiser een geboorteakte overgelegd, afgegeven 6 januari 1997 te I. Dit stuk is vervolgens op 14 maart 1997 gelegaliseerd door de Albanese ambassade te Brussel.
Op 2 juni 1997 heeft eiser ingezonden een kopie van zijn paspoort, afgegeven op 13 mei 1996 en door eiser ondertekend op 10 april 1997.
Op 2 september 1997 heeft eiser ingezonden een geboorteakte en een verklaring van ongehuwd-zijn, beide afgegeven op 13 juni 1997 te I.
Deze stukken zijn gelegaliseerd door het Albanese ministerie van Buitenlandse Zaken en door de Nederlandse ambassade te Belgrado.
Alle bovengenoemde documenten staan op naam van A, geboren [...] 1977.
Op 11 februari 1997 heeft de Albanese ambassade te Brussel een laissez- passer afgegeven op naam van A, geboren [...] 1977.
Op 21 januari 1998 heeft verweerder besloten onderzoek te doen instellen naar de authenticiteit van het door eiser overgelegde paspoort, de geboorteakte en de verklaring van ongehuwd-zijn. Op 5 maart 1999 heeft verweerder aan eiser
bericht dat de documenten zijn zoekgeraakt. Op verzoek van verweerder heeft eiser op 3 juni 1999 zijn originele paspoort aan verweerder toegestuurd. Uit onderzoek is vervolgens gebleken dat het door eiser overgelegde paspoort door
de Spaanse autoriteiten in Schengenverband gesignaleerd is als een gestolen, verduisterd of anderszins vermist paspoort. Eiser is hierover gehoord op 7 juni 1999 en heeft verklaard dat hij zijn moeder in Albanië twee pasfoto's heeft
toegestuurd, waarna hij dit paspoort heeft ontvangen en het op 10 april 1997 heeft ondertekend. Hij stelde niet op de hoogte te zijn van het feit dat het een gestolen blanco paspoort betrof.
Op 30 augustus 1999 heeft eiser opnieuw een paspoort overgelegd. Dit paspoort is afgegeven op 20 augustus 1999 en staat op naam van A, geboren [...] 1977. Over dit paspoort heeft eiser verklaard dat zijn moeder het voor hem in
Albanië heeft aangevraagd en verkregen.
Eiser hoefde hiervoor vooraf niets te ondertekenen. Zijn moeder heeft de pasfoto's en de benodigde documenten ingeleverd. Eiser heeft het paspoort na ontvangst in Nederland ondertekend.
Uit onderzoek door de Koninklijke marechaussee op 1 december 1999 is gebleken dat dit (tweede) paspoort een authentiek paspoort betreft dat is afgegeven door de Albanese autoriteiten.
Bij brief van 2 december 1999 heeft verweerder de vreemdelingendienst te B gevraagd het paspoort in te nemen, nu het weliswaar een authentiek paspoort betreft, maar het op een onjuiste wijze is afgegeven en de persoonsgegevens op
dit document niet overeenkomen met de werkelijke gegevens van eiser.
Door eisers gemachtigde is overgelegd een verklaring van de Albanese ambassade te 's-Gravenhage van 15 december 1999, waarin staat: "This is to certify that any citizen of the Republic of Albania while living abroad, is entitled to
be issued with an Albanian passport. He/she can do this by officially authorizing one of his family members in Albania to request on the applicant's behalf a passport for the applicant."
Standpunt verweerder
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld - kort gezegd en voor zover thans nog van belang - dat eiser geen geldig nationaal paspoort heeft overgelegd waarin de juiste personalia van eiser staan vermeld
en dat gerede twijfel is blijven bestaan over zijn ware identiteit.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat eiser thans weliswaar een echt en onvervalst paspoort heeft overgelegd, maar dat door de wijze waarop dit paspoort is aangevraagd en afgegeven, de identiteit van
eiser niet voldoende is komen vast te staan. Het paspoort is door de bevoegde autoriteiten niet aan eiser in persoon uitgereikt, maar aan zijn moeder. Er heeft dus geen fysieke controle plaatsgevonden door de bevoegde autoriteiten
of de in het paspoort vermelde personalia en de daarin bevestigde foto van de houder een en dezelfde persoon betreffen. Het paspoort, met daarop de foto van eiser, zou de persoonsgegevens van bijvoorbeeld een familielid van eiser
kunnen vermelden. Eiser heeft geen ander authentiek document overgelegd waaruit zijn identiteit genoegzaam blijkt. Alle door eiser overgelegde documenten vermelden niet dezelfde persoonsgegevens als door eiser opgegeven in zijn
brief van 6 januari 1997 en eiser heeft in het verleden leugenachtige verklaringen afgelegd. Onder dergelijke omstandigheden is verweerder bevoegd om aan eiser, ondanks dat hij in het bezit is van een geldig paspoort, aanvullende
eisen te stellen met betrekking tot de staving van zijn identiteit, alvorens hem verblijf in Nederland toe te staan. Verweerder meent dat de gevraagde vergunning tot verblijf aan eiser kon worden geweigerd op gronden aan het
algemeen belang ontleend.
Standpunt eiser
Namens eiser is aangevoerd dat het door eiser overgelegde (tweede) paspoort, afgegeven op 20 augustus 1999, een geldig nationaal paspoort betreft en dat met het overleggen van dit paspoort en de overige (gelegaliseerde) documenten
de identiteit van eiser voldoende is komen vast te staan.
Eiser stelt dat uit de overgelegde verklaring van de Albanese ambassade van 15 december 1999 blijkt dat de wijze waarop het paspoort is verkregen, past binnen de in Albanië gangbare praktijk. Eiser heeft een vertegenwoordiger van de
Albanese ambassade in Nederland verzocht om als getuige op te treden ter zitting van 13 juni 2000. Aan dit verzoek is door de ambassade geen gehoor gegeven.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn persoonsgegevens in Albanië als gevolg van een fout verkeerd staan geregistreerd. Hierdoor staat op alle afgegeven documenten als zijn familienaam niet G genoemd maar A en als geboortedatum
niet [...] 1977 maar [...] 1977. Naar eiser ter zitting heeft verklaard zou hij zijn persoonsgegevens kunnen laten wijzigen. Daarvoor dient hij zich in persoon tot de Albanese autoriteiten in Albanië te wenden.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerders twijfel aan eisers identiteit weliswaar in het bestreden besluit is aangegeven, maar niet eerder dan in het verweerschrift door verweerder als reden is genoemd om aan eiser de gevraagde
vergunning tot verblijf te weigeren. Eiser heeft de vraag gesteld naar de wettelijke basis van deze weigeringsgrond.
Namens eiser is voorts een beroep gedaan op het ontbreken van een wettelijke basis voor het paspoortvereiste, op het driejarenbeleid en op schending van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank
Ingevolge artikel 11, vijfde lid van de Vw kan een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
De wetgever heeft verweerder hier een grote mate van beleidsvrijheid gelaten. Verweerder voert bij de toepassing van artikel 11, vijfde lid van de Vw een restrictief beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen slechts voor
verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien daarvoor bijzondere redenen zijn. Deze globale beleidsregel is nader uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc). Daarin zijn algemene voorwaarden
geformuleerd, alsmede specifieke criteria voor een aantal categorieën vreemdelingen.
Dat de identiteit van de betrokken vreemdeling moet vaststaan alvorens tot toelating kan worden besloten, is niet als zelfstandig vereiste in het beleid van verweerder opgenomen. In het algemeen heeft dit vereiste ook geen
zelfstandige betekenis aangezien een vreemdeling die een aanvraag om toelating indient ingevolge artikel 28, zesde lid van het Voorschrift Vreemdelingen een geldig document voor grensoverschrijding dient over te leggen, waarmee in
het algemeen de identiteit van betrokkene voldoende is komen vast te staan.
De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in redelijkheid de eis mag stellen dat de identiteit van de vreemdeling is komen vast te staan, gezien het bepaalde in artikel 11, vijfde lid van de Vw. De omstandigheid dat
verweerder met betrekking tot dit vereiste geen beleidsregels heeft vastgesteld heeft wel tot gevolg dat verweerder een besluit om aan een vreemdeling verblijf te weigeren wegens twijfel over diens identiteit niet kan motiveren door
te verwijzen naar vooraf vastgestelde beleidsregels en dit betekent een zwaardere motiveringsplicht voor verweerder in het individuele geval.
In casu heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat zijn identiteit niet ondubbelzinnig is komen vast te staan. Dit ondanks het feit dat hij inmiddels een authentiek Albanees paspoort heeft overgelegd. Verweerder baseert de twijfel
aan eisers identiteit onder meer op het feit dat de door eiser overgelegde documenten, inclusief het door eiser overgelegde paspoort van
20 augustus 1999, een andere naam en geboortedatum vermelden dan eiser zelf heeft genoemd als zijnde zijn ware naam en geboortedatum. Doordat het paspoort bovendien niet in persoon aan eiser is uitgereikt, biedt dit volgens
verweerder geen absolute zekerheid over eisers identiteit.
Verweerder motiveert zijn besluit verder door te wijzen op de aliassen waarvan eiser zich in de afgelopen jaren in Duitsland en Nederland heeft bediend en op de leugenachtige verklaringen die eiser in het verleden heeft afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee zijn besluit om aan eiser verblijf te weigeren genoegzaam heeft gemotiveerd. Bij dit onderdeel heeft de rechtbank het navolgende overwogen.
Eiser heeft - in tweede instantie - een paspoort overgelegd waarvan is vastgesteld dat het een authentiek paspoort betreft dat niet in persoon is afgegeven, maar wel op een wijze die gangbaar is voor afgifte van paspoorten aan
Albanese burgers die buiten Albanië verblijven. Op dit paspoort staan vermeld een naam en geboortedatum die in geringe mate afwijken van de door eiser opgegeven persoonsgegevens. Eiser heeft voorts enkele andere officiële documenten
overgelegd die dezelfde afwijkende naam en geboortedatum vermelden.
Hoewel in een dergelijk geval geen absolute zekerheid bestaat over de identiteit van de betrokken vreemdeling, is pleitbaar dat dit op zichzelf en in het algemeen genomen onvoldoende is om grond te bieden voor een weigering
betrokkene toe te laten. Er is immers sprake van een geldig document voor grensoverschrijding en in het algemeen is daarmee voldoende zekerheid gegeven over de identiteit van de houder van dit document.
In het onderhavige geval is er echter sprake van bijkomende bijzondere feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan en die er toe leiden dat verweerder in dit geval aan eiser de voorwaarde mag stellen dat hij absolute
zekerheid omtrent zijn identiteit verschaft. Eiser heeft zich in het verleden bediend van diverse aliassen. Eiser heeft leugenachtige verklaringen afgelegd door tegen beter weten in vol te houden dat hij niet in Duitsland had
verbleven, nadat uit dactyloscopisch onderzoek was gebleken dat hij aldaar sedert 1991 had verbleven. Eiser heeft een paspoort overgelegd dat dezelfde persoonsgegevens bevatte als de overige door eiser overgelegde documenten maar
uit onderzoek is gebleken dat het een gestolen blanco paspoort betrof.
Alle genoemde omstandigheden in samenhang bezien leiden tot de conclusie dat geen absolute zekerheid bestaat over de vraag of eiser degene is die hij stelt te zijn, te weten H, geboren [...] 1977, en dat verweerder deze absolute
zekerheid in casu van eiser wel mag verlangen.
Blijkens hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard bestaat voor hem de mogelijkheid zich te wenden tot de Albanese autoriteiten in Albanië om aldaar te verzoeken om wijziging van zijn persoonsgegevens. Wanneer aan hem vervolgens een
paspoort in persoon wordt afgegeven dat de juiste persoonsgegevens vermeldt, is daarmee eisers identiteit vast te stellen.
Het staat eiser uiteraard vrij te trachten via een andere wijze de door verweerder vereiste duidelijkheid te verschaffen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder op grond van artikel 11, vijfde lid van de Vw aan eiser de gevraagde vergunning tot verblijf heeft kunnen weigeren reeds omdat eisers identiteit niet is komen
vast te staan.
De ter zitting naar voren gebrachte stelling van eiser dat voor het in artikel 28, zesde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen gestelde paspoortvereiste een wettelijke basis ontbreekt, kan daarmee onbesproken blijven.
Eiser heeft een beroep gedaan op het driejarenbeleid, thans neergelegd in hoofdstuk A4/6.22 van de Vc. Ten tijde van het bestreden besluit waren echter nog geen drie jaren verstreken sedert de datum van de aanvraag om toelating.
Gelet op het ex tunc karakter van de rechterlijke toetsing kan mogelijk na het bestreden besluit opgebouwd relevant tijdsverloop bij deze toetsing geen rol spelen.
Eiser heeft tot slot een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM heeft gehandeld door aan eiser een vergunning tot verblijf te weigeren. De
rechtbank sluit zich aan bij hetgeen de president van de rechtbank hieromtrent eerder heeft geoordeeld in de hiervoor onder I genoemde uitspraak van 12 september 1997.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. Stehouwer, mr. Y.J. Klik en mr. Th.C.M. Hendriks-Jansen als rechters in tegenwoordigheid van mr. N. Hofman als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2000.
Afschriften verzonden: 4 augustus 2000
TH