ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9780

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/9412
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van asielaanvraag van een Afghaanse Tadzjiek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2000 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse man, eiser, die behoort tot de Tadzjieken en lid was van de politieke partij Jamiat-e Islami. Eiser heeft in 1997 asiel aangevraagd, maar zijn verzoek werd in eerste instantie afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser stelde dat hij vanwege zijn politieke activiteiten en afkomst door de Taliban werd vervolgd. Hij heeft verklaard dat hij in het verleden is gearresteerd en mishandeld door de Taliban, en dat hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Afghanistan.

De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende had onderbouwd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor vluchtelingenstatus. De rechtbank vond dat eiser niet adequaat was gehoord in de bezwaarprocedure en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de omstandigheden van zijn arrestatie en de risico's die hij zou lopen bij terugkeer. De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheden waren over de situatie van eiser en dat de IND had moeten nagaan of er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een nieuw licht op de zaak konden werpen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de afwijzing van de IND en droeg de IND op om eiser opnieuw te horen en een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser. Deze uitspraak is van belang voor de beoordeling van asielaanvragen van personen die afkomstig zijn uit Afghanistan, vooral in het licht van de politieke situatie en mensenrechtenschendingen in dat land.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Assen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 99/9412 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1956,
verblijvende te B,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9711.27.8044,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Scholten, werkzaam ten kantore van de Landsadvocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 28 november 1997 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 17 december 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Aan eiser is met
ingang van 28 november 1997 een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend.
1.2 Eiser heeft bij brief van 19 januari 1999 bezwaar gemaakt tegen de niet inwilliging van zijn aanvragen. Bij beschikking van 3 september 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 29 september 1999 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 september 2000. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Op 28 oktober 1996 kwamen de Taliban bij eisers ouderlijke woning, terwijl zij naar eiser op zoek waren. Zijn vader was thuis en werd meegenomen. Eiser was op dat moment ondergedoken bij een vriend, C genaamd. De volgende dag kwam
eisers vrouw huilend bij hem en vertelde wat er was gebeurd. Zij ging daarop weer naar huis. 's Avonds ging eiser ook naar huis. Voorts informeerde eisers tante bij alle instanties naar de verblijfplaats van zijn vader. Na tien
dagen kwamen de Taliban opnieuw bij eiser thuis. Eiser werd opgepakt en werd acht dagen gevangen gehouden in een zeecontainer bij het nationale vliegveld van Kabul en werd daar mishandeld. Na acht dagen werd eiser naar het front
gestuurd, waar hij oorlogsmateriaal moest verplaatsen en dienst moest doen als menselijk schild. Eiser raakte tijdens een raketinslag gewond. Eiser kon vervolgens met veel moeite een dorp bereiken en daar om hulp vragen. De arts van
eiser vertelde hem dat hij voor medische behandeling naar Pakistan moest worden gebracht. Eisers buurman heeft hem vervolgens naar Pakistan gebracht. Eiser is in Pakistan aan zijn verwondingen geopereerd en had de intentie om, bij
verbeterde omstandigheden in Kabul, naar Afghanistan terug te keren. De situatie in Kabul verslechterde echter en eiser hoorde van Abdul Khaar dat hij werd beschuldigd van het feit dat hij als vrijwilliger samen met de Taliban tegen
de Noordelingen vocht. Eiser heeft vervolgens op 22 oktober 1997 Pakistan verlaten.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt voor vervolging te vrezen te hebben.
Eiser heeft verklaard gedurende 14 jaar lid te zijn geweest van de Jamiat-e Islami en dat hij veel kan vertellen over de gang van zaken binnen deze organisatie. Informatie over het reilen en zeilen binnen een openbare organisatie is
van algemene aard en zegt nog niets over de aard van de betrokkenheid en het functioneren van eiser binnen deze organisatie. Evenmin zegt het iets over de mate waarin een eventuele rol van eiser binnen en buiten de organisatie
bekend zou zijn. Zijn bewering dat hij door zijn buren zou zijn verraden, heeft hij niet kunnen concretiseren waardoor hij niet aannemelijk kan maken dat hij door de Taliban persoonlijk gezocht wordt en te vrezen heeft voor
vervolging.
Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van
zijn etnische afkomst grond heeft te vrezen voor persoonlijke vervolging. Niet valt in te zien dat de Taliban juist naar eiser persoonlijk op zoek waren, daar hij zelf heeft verklaard tezamen met anderen te zijn opgepakt tijdens een
razzia, hetgeen duidt op willekeur en niet op vervolging gericht op hemzelf.
Het enkel en alleen behoren tot een risicogroep is onvoldoende grond tot vluchtelingschap. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als Tadzjiek afkomstig uit de Panshirvallei te vrezen heeft voor persoonlijke vervolging.
Voorzover eiser zich op het standpunt stelt dat hem een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid dient te worden verleend, wordt opgemerkt dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat eiser getraumatiseerd
is. De medische rapportage van het CWZ geeft weer een controle na een opgelopen granaatverwonding in Afghanistan en een littekencorrectie. Er is geen enkele aanwijzing over traumata. In verband hiermee is afgezien om het Bureau
Medische Advisering om advies te vragen. Eiser heeft gelet op het voorgaande, niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt gegronde redenen te hebben te vrezen voor vervolging. Met het oog hierop bestond er geen wettelijke
verplichting eiser door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken te doen horen. Uit de inhoud van het bezwaarschrift, beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door eiser is aangevoerd en met de motivering van de
bestreden beschikking, blijkt voorts reeds aanstonds dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn, terwijl er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als vluchteling dient te worden toegelaten dan wel in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning tot verblijf.
Door verweerder zijn enkele punten uit het relaas van eiser ten onrechte afzonderlijk beoordeeld en te licht bevonden. Eiser is van mening, dat hiermee geen recht wordt gedaan aan zijn asielrelaas en dat zijn asielmotieven
onvoldoende zorgvuldig zijn beoordeeld.
Ten eerste is eiser van mening dat hij door middel van het overleggen van zijn registratiekaart heeft aangetoond dat hij lid was van de Jamiat-e Islami. Bovendien heeft eiser diverse informatie over de Jamiat-e Islami verstrekt en
kan hij nog meer informatie daaromtrent verstrekken. Het lidmaatschap van de Jamiat-e Islami is hiermee genoegzaam aangetoond, alsmede de stelling dat eiser 14 jaar lang als strijder voor de Jamiat-e Islami heeft gevochten.
Uit het relaas wordt duidelijk dat de Taliban naar eiser op zoek waren.
Immers bij de eerste huiszoeking trof men eiser niet aan en werd diens vader gearresteerd. Enkele dagen later kwamen de Taliban echter opnieuw naar de woning en hebben zij eiser wel kunnen arresteren. Hieruit moge volgen, dat de
Taliban concreet naar eiser in persoon op zoek waren. Dat er daarnaast nog andere personen, eveneens afkomstig uit het noorden, werden gearresteerd, doet aan de persoonlijke belangstelling voor eiser niets af.
Eiser wijst er voorts op dat bij het eerste bezoek van de Taliban tegen zijn vader werd gezegd dat zij op de hoogte waren dat eiser voor de Jamiat-e Islami had gewerkt en dat hij zich ook bij D had aangesloten. Eiser heeft dit later
van zijn echtgenote vernomen, die bij de arrestatie van vader aanwezig was. Ook bij zijn eigen arrestatie werd er door de Taliban hierover vragen gesteld.
Eiser is van mening dat uit het voormelde duidelijk naar voren komt dat hij werd gezocht vanwege zijn activiteiten voor de Jamiat-e Islami en de, mede door zijn afkomst en geboortestreek, op zich geladen verdenking dat hij
samenwerkte met de opstandelingen in het noorden.
In de bestreden beschikking is overwogen, dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid.
Eiser deelt deze mening niet, nu uit de medische informatie blijkt dat hij ernstig gewond is geraakt tengevolge van het feit dat hij door de Taliban als menselijk schild tijdens gevechten werd ingezet. Deze
ervaringen waren voor eiser erg beangstigend en traumatiserend.
Uit de asielmotieven van eiser, in samenhang met de algemeen bekende informatie over Afghanistan, blijkt niet aanstonds dat het bezwaar kennelijk ongegrond zou zijn. Verweerder had derhalve, alvorens op het bezwaarschrift te
beslissen, in deze het advies van de ACV dan wel van een ambtelijke commissie in dienen te winnen. Nu zulks niet is geschied is de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen, zodat deze voor vernietiging in
aanmerking komt.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt.
Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hem te (doen) horen alvorens op zijn bezwaar te beslissen.
Van een kennelijk ongegrond bezwaar in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is
over die conclusie.
Zoals is overwogen in de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank (REK) van 11 juli 1996 (AWB 96/1770 VRWET, MR 1996, 162), moet de vraag of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift worden beoordeeld aan
de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking.
De rechtbank is van oordeel dat in casu geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift. Hiertoe is het volgende redengevend.
Eisers asielrelaas is voorshands niet zonder meer ongeloofwaardig en het verhaal past in overwegende mate in hetgeen bekend is over de situatie in Afghanistan. Met betrekking tot de door eiser gerelateerde problemen die hij in zijn
land van herkomst ondervonden heeft is de rechtbank van oordeel dat thans nog te veel onduidelijkheden bestaan. De aandacht van de Taliban voor eiser en diens familie vanwege hun afkomst en het lidmaatschap van en activiteiten voor
de Jamiat-e Islami, roept te veel vragen op. Op grond van voorhanden gegevens kan niet zonder meer geoordeeld worden dat een nader gehoor geen nieuwe feiten of omstandigheden zouden kunnen opleveren die een nieuw licht op de zaak
kunnen werpen. In verband hiermee merkt de rechtbank tevens op dat verweerder nadere vragen had kunnen stellen met betrekking tot eisers arrestatie, de mishandelingen, de gebeurtenissen aan het front, zijn gestelde problemen vanwege
zijn afkomst, het lidmaatschap van de Jamiat-e Islami-partij en de gevolgen voor eiser van het cumuleren van deze omstandigheden. Verweerder heeft dit echter nagelaten.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking een deugdelijke voorbereiding ontbeert.
Gelet hierop wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de bestreden beschikking vernietigd. Verweerder dient eiser te horen alvorens een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van het bezwaarschrift, met in achtneming van deze
uitspraak van de rechtbank.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.
3 BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 3 september 1999;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het
griffierecht ad f 50,- aan eiser te voldoen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2000 in tegenwoordigheid van mr. A.B. Koster als griffier.
------------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: