ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0084
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag tot verlenging van de vergunning tot verblijf van een Somalische vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, een Somalische vreemdeling, om verlenging van zijn vergunning tot verblijf. Eiser had eerder een vergunning tot verblijf gekregen, maar deze was verlopen en hij had deze niet tijdig verlengd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich binnen de vereiste termijn had gemeld bij de vreemdelingendienst. Eiser had zich tot 5 oktober 1998 in strafrechtelijke detentie bevonden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet als een verschoonbare termijnoverschrijding kon worden aangemerkt. De rechtbank volgde de stelling van eiser niet dat er een beleidswijziging had plaatsgevonden op basis van een brief aan de Tweede Kamer, en concludeerde dat de brief slechts een voornemen tot wijziging van beleid bevatte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet tijdig had gehandeld en er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die een vergunning tot verblijf rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat eiser verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag en dat de omstandigheden van zijn detentie niet konden worden ingeroepen om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder, en ongegrond voor zover het gericht was tegen de beschikking van 28 maart 2000.