ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0920
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf van een Bosnisch Kroaat
In deze zaak gaat het om de intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) van eiser, een Bosnisch Kroaat, die oorspronkelijk afkomstig is uit het Kanton Zenica. Eiser had op 13 december 1995 een vvtv verkregen, maar zijn aanvraag voor een reguliere vergunning tot verblijf werd op 19 oktober 1999 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder heeft nog niet beslist op dit bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat eiser behoort tot de categorie Bosnische asielzoekers die hun aanvraag hebben ingediend in de periode van 1 december 1995 tot 1 juni 1997. Echter, eiser heeft voor zijn komst naar Nederland meer dan twee jaar in een meerderheidsgebied verbleven, waardoor verweerder terecht een binnenlands vestigingsalternatief kon tegenwerpen.
De rechtbank onderzoekt of de intrekking van de vvtv een inmenging in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat toetsing aan artikel 8 EVRM pas aan de orde is nadat alle andere aanspraken op een verblijfstitel zijn beoordeeld en ongegrond zijn bevonden. Aangezien dit in het geval van eiser nog niet is gebeurd, is toetsing aan artikel 8 EVRM in deze procedure niet aan de orde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat er geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM en de intrekking van de vvtv rechtmatig is.
De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens en openbaar uitgesproken op 10 januari 2001. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.