ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1757

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/10413
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse eiseres en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de Immigratie- en Naturalisatiedienst

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Afghaanse eiseres, die samen met haar minderjarige kind een verzoek om toelating als vluchteling heeft ingediend. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 7 maart 2001 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de rechtbank de bestreden beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft vernietigd. De eiseres, die behoort tot de Hazara-bevolkingsgroep en het sji'itisch-islamitische geloof belijdt, heeft in haar aanvraag gesteld dat zij en haar familie in Afghanistan vervolgd worden door de Taliban. De rechtbank heeft vastgesteld dat het asielrelaas van de eiseres in overwegende mate afhankelijk is van dat van haar echtgenoot, die ook een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat het weinig zorgvuldig is dat de IND een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van de eiseres zonder de verklaringen van haar echtgenoot in de beoordeling te betrekken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de IND opgedragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van de eiseres en is de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht aan de eiseres dient terug te betalen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 99/10413 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A e.v. B,
geboren op [...] 1972,
verblijvende te C,
mede namens haar minderjarige kind,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9809.16.8081,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Heus, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 17 september 1998 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 2 april 1999 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiseres geen
vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Wel is aan eiseres een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend.
1.2 Eiseres heeft tegen de niet-inwilliging van haar aanvragen bij brief van 29 april 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 7 oktober 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 4 november 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 februari 2001. Eiseres noch haar gemachtigde zijn daarbij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag om toelating als vluchteling het volgende naar voren gebracht. Eiseres behoort tot tot de bevolkingsgroep der Hazara in Afghanistan en belijdt het sji'itisch-islamitische geloof.
Haar vader en haar echtgenoot waren beide werkzaam voor de sji'itische Hezb-e Wahdat. Na de moord op de leider van deze partij zijn de vader en echtgenoot van eiseres uit Kabul naar Mazar-i-Sharif gevlucht. Op 6 maart 1998 zijn
eiseres en haar familie ook naar Mazar-i-Sharif gegaan. Rond 8 augustus 1998, toen de Taliban de stad dreigden in te nemen, zijn eiseres en haar vader naar Tadzjikistan en vervolgens naar Pakistan gevlucht. Op het moment van hun
vlucht bevond de echtgenoot van eiseres zich in D; eiseres weet niet wat er met hem is gebeurd. Vanuit Pakistan is eiseres naar Nederland gereisd.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag om toelating als vluchteling afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat eiseres in Afghanistan voor vervolging te vrezen heeft. Daartoe heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat zij door de
politieke activiteiten van haar vader en echtgenoot zelf in de negatieve belangstelling van de Taliban is geraakt. Uit de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt voorts dat van een systematische vervolging van
Hazara's geen sprake is, zodat evenmin aannemelijk is dat eiseres op grond van haar afkomst voor vervolging van de zijde van de Taliban te vrezen heeft.
2.5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling. In het beroepschrift heeft zij aangevoerd dat haar echtgenoot inmiddels naar Nederland is gekomen en asiel heeft gevraagd. Uit zijn
verklaringen kan worden opgemaakt dat hij behoort tot de top van de Hezb-e Wahdat. Om deze reden en vanwege haar afkomst heeft eiseres te vrezen voor vervolging door de Taliban.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal
aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 De rechtbank stelt vast dat het asielrelaas van eiseres in overwegende mate afhankelijk is van dat van haar echtgenoot. Blijkens de gedingstukken is haar echtgenoot inmiddels in Nederland en heeft hij op 30 juni 1999 een
aanvraag om toelating als vluchteling gedaan, waarna hij op 10 september 1999 -derhalve voor de bestreden beschikking- over zijn asielmotieven is gehoord. Op zijn aanvraag is tot op heden nog niet beslist. Nu niet valt uit te
sluiten dat het relaas van de echtgenoot van eiseres een ander licht werpt op de geloofwaardigheid, aannemelijkheid of toereikendheid van de asielmotieven van eiseres, acht de rechtbank het weinig zorgvuldig dat verweerder een
beslissing op het bezwaarschrift van eiseres heeft genomen, zonder dat de verklaringen van haar echtgenoot op enigerlei wijze bij de beoordeling van het bezwaar zijn betrokken.
Gezien het voorgaande is de bestreden beschikking in strijd met artikel 3:2 Awb zonder de vereiste zorgvuldigheid tot stand te komen, zodat het beroep gegrond is. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift te
beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
3 BESLISSING
De rechtbank
* verklaart het beroep gegrond;
* vernietigt de bestreden beschikking;
* draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
* wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het griffierecht ad f50,-- aan eiseres dient terug te betalen;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad f 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. van Bruggen als griffier op 7 maart 2001.
------------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 7 maart 2001