ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5906
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Servische eiser uit Kosovo en de beoordeling van de veiligheidssituatie
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Serviër afkomstig uit Kosovo, die zijn aanvraag indiende op 5 juni 2001. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 20 juni 2001 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de aanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. Eiser heeft aangevoerd dat hij als etnische Serviër in Kosovo niet veilig kan terugkeren, gezien de verslechterde veiligheidssituatie voor minderheden in de regio. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheidssituatie van etnische Serviërs in Kosovo zorgelijk was, vooral in de periode voorafgaand aan het ambtsbericht van 25 januari 2001. Informatie van de UNHCR en OSCE bevestigde dat de algehele veiligheidssituatie voor minderheden in Kosovo van oktober 2000 tot en met februari 2001 verslechterd was, met een toename van aanvallen op etnische minderheden.
De rechtbank oordeelde dat de IND niet zonder nader onderzoek van de veiligheidssituatie van de Servische minderheid in Kosovo had kunnen concluderen dat er geen sprake was van substantiële discriminatie en dat eiser veilig kon terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de afhandeling van de asielaanvraag in het aanmeldcentrum niet zorgvuldig was en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestreden beschikking werd vernietigd en de IND werd opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Eiser werd in het gelijk gesteld en de IND werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op ƒ 1.420,-- werden vastgesteld.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Keukenmeester.