ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1952

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/20566
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak van Guineese nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 april 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een alleenstaande minderjarige vreemdeling van Guineese nationaliteit, had verzocht om uitzetting achterwege te laten totdat er een beslissing zou worden genomen op zijn beroep inzake de verblijfsvergunning asiel en het bezwaar tegen de reguliere verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het belang van de verzoeker aan de gevraagde voorziening, voor zover deze samenhangt met het beroep, was komen te vervallen na de ongegrondverklaring van dat beroep.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien er geen uitzettingsdatum bekend was en de gemachtigde van de verweerder had verklaard dat er geen gevallen bekend zijn waarin alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) hangende bezwaar zijn uitgezet. Bovendien bleek uit een brief van de verweerder aan het COA dat de opvang van de verzoeker zou worden voortgezet tot de datum van vertrek.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek toe te wijzen, omdat het belang van de verzoeker bij de gevraagde voorziening niet zwaarder woog dan het belang van de verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van zijn besluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het besluit om uitzetting niet achterwege te laten onrechtmatig zou zijn indien het in strijd zou zijn met verdragsbepalingen of andere rechtsregels, maar er was geen indicatie dat dit het geval was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 02/20566
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A,
geboren op [...] 1985,
van Guineese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0203.16.8000,
verzoeker,
gemachtigde: mr. W. Koetsier- van der Kamp, advocate te Amsterdam;
en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.W. Stevens, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Bij beroepschrift van 19 maart 2002 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beschikking van verweerder van 19 maart 2002, voorzover daarin is beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 02/20569. Voor zover in de beschikking van verweerder is beslist dat verzoeker evenmin in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv) heeft verzoeker daartegen bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep en het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
1.2 Bij verzoekschrift van 19 maart 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep inzake de verblijfsvergunning asiel en het bezwaar inzake de reguliere verblijfsvergunning is beslist.
1.3 Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 maart 2002.Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.4 Bij uitspraak van heden is het connexe beroep ongegrond verklaard.
2. Rechtsoverwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Aangezien bij uitspraak van heden het beroep van verzoeker ongegrond is verklaard, is het belang aan de gevraagde voorziening, voor zover deze samenhangt met dit beroep, komen te ontvallen.
2.3 Voor zover het verzoek samenhangt met het bezwaarschrift, gericht tegen verweerders weigering verzoeker in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier, onder de beperking als alleenstaade minderjarige vreemdeling (hierna: amv), overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft omdat artikel 73 eerste lid Vw 2000 niet ziet op ambtshalve weigeringen.
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding verweerders standpunt ter zake voor onjuist te houden. Artikel 73 eerste lid Vw 2000 vormt een uitzondering op de in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde hoofdregel dat bezwaar de werking van het besluit niet schorst. De wetstekst van artikel 73, eerste lid, Vw 2000 is evenwel duidelijk en beperkt het wel verlenen van schorsende werking aan het bezwaar in het eerste lid van artikel 73 uitsluitend tot de afwijzing van een aanvraag of de intrekking van een verblijfsvergunning. Nu de onderhavige verblijfsvergunning ambtshalve is geweigerd, kan deze niet geacht worden onder vorenbedoelde uitzondering op artikel 6:16 Awb te vallen.
Evenwel ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Voor toewijzing van het onderhavige verzoek zou, naar dezerzijds oordeel, aanleiding bestaan indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij onmiddelijke uitvoering van zijn besluit. In deze belangenafweging speelt een rol het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van het besluit om uitzetting niet achterwege te laten. Dit besluit is onrechtmatig indien het is genomen in strijd met verdragsbepalingen of andere rechtsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat er geen uitzettingsdatum bekend is. Voorts is ter zitting door de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat hem in het algemeen geen gevallen bekend zijn, waarin hangende de behandeling van het bezwaarschrift in het kader van de weigerig van de verblijfsvergunning regulier (amv) tot uitzetting is overgegaan. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat verweerder niet voornemens is verzoeker op korte termijn uit te zetten.
Uit een brief van 19 maart 2002 van verweerder aan het COA blijkt voorts dat verzoeker ook opvang behoudt tot zijn vertrek wordt geëffectueerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in casu dan ook de vereiste spoedeisendheid om over te gaan tot het treffen van een voorziening.
Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
2.4 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. F. Sijens voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W. Wind als griffier op 4 april 2002.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 5 april 2002