ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5835
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Rossum
- A. Valk
- J. Strijards
- Rechtspraak.nl
Uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten en bevoegdheid van de rechtbank 's-Gravenhage
Op 29 januari 2002 deed de rechtbank 's-Gravenhage uitspraak in een uitleveringszaak naar aanleiding van een verzoek van de Verenigde Staten om de opgeëiste persoon uit te leveren voor strafvervolging. Het verzoek tot uitlevering was ingediend op 28 november 2001 door de ambassade van de Verenigde Staten, waarbij de minister van Justitie van Nederland werd verzocht om de opgeëiste persoon ter fine van strafvervolging uit te leveren. Tijdens de zitting op 29 januari 2002 betoogde de raadsman dat de rechtbank niet bevoegd was om het verzoek tot uitlevering te behandelen, omdat de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon had plaatsgevonden in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie stelde echter dat de rechtbank wel bevoegd was, omdat de zaak was voortgekomen uit een eerder rechtshulpverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland, dat gerelateerd was aan het feitencomplex waarop het uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten was gebaseerd.
De rechtbank oordeelde dat zij zich onbevoegd moest verklaren om van het uitleveringsverzoek kennis te nemen. De rechtbank stelde vast dat de plaats waar de opgeëiste persoon zich bevond op het moment van de eerste handeling in de uitleveringsprocedure niet binnen het arrondissement 's-Gravenhage lag. De rechtbank benadrukte dat de Uitleveringswet een duidelijke aanknoping biedt voor de bevoegdheid van de uitleveringsrechter, die gebaseerd is op de fysieke locatie van de opgeëiste persoon. De rechtbank wees de vordering tot gevangenhouding af en beval de opheffing van de bewaring van de opgeëiste persoon. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.