ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6316

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/13577 VESTIG C
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf op basis van mvv-vereiste en hardheidsclausule in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 april 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, voor een vergunning tot verblijf bij haar Nederlandse partner. De aanvraag, ingediend op 15 november 2000, werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, aangezien eiseres niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet (Vw) en niet kon aantonen dat zij in aanmerking kwam voor een vrijstelling van het mvv-vereiste.

Eiseres voerde aan dat zij zwanger was en dat dit haar terugkeer naar Nigeria bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele omstandigheid van zwangerschap niet voldoende was om een beroep te doen op de hardheidsclausule van artikel 16a, zesde lid, Vw. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat zij in een bijzonder individuele situatie verkeerde die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigde. Bovendien werd overwogen dat de aanvraag van eiseres geen ruimte liet voor twijfel over het beoogde doel van het verblijf, wat de rechtbank ook in haar overwegingen meenam.

Daarnaast werd het beroep van eiseres op de vrijstelling voor slachtoffers van vrouwenhandel afgewezen, omdat zij niet eerder had aangegeven dat zij slachtoffer was en geen aangifte had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de IND de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld en dat er geen sprake was van schending van het recht op gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/13577 VESTIG C
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1971,
van Nigeriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0101.12.8061,
eiseres,
gemachtigde: mr. P. Scholtes, advocaat te 's-Gravenhage;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. Wildeboer, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 15 november 2000 heeft eiseres een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf voor 'verblijf bij Nederlandse partner B gedaan. Bij beschikking van 23 januari 2001 heeft de korpschef van de regiopolitie te IJsselland namens verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Daarbij is eiseres meegedeeld dat uitzetting uit Nederland niet wordt opgeschort door de indiening van een bezwaarschrift.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 februari 2001 bezwaar gemaakt. Zij heeft bij brief van diezelfde datum aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het haar wordt toegestaan de beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift hier te lande af te wachten. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer Awb 01/10199 OVERIO.
1.3 Bij beschikking van 16 maart 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4 Bij beroepschrift van 28 maart 2001 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft afgezien van het indienen van een verweerschrift.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 januari 2002. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking in rechte stand kan houden. In verband met de ex tunc beoordeling in beroep, zal getoetst worden aan het ten tijde van de bestreden beschikking geldende recht.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld omdat zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet is gebleken dat zij behoort tot één van de categorieën vreemdelingen voor wie een vrijstelling geldt.
Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres op vrijstelling van het mvv-vereiste om medische redenen kan niet slagen. De enkele omstandigheid dat zij zwanger is leidt niet tot het oordeel dat zij niet kan terugkeren naar het land van herkomst. Nu de bevalling inmiddels heeft plaatsgevonden (in week drie van 2001) en niet is gebleken van medische complicaties, kan eiseres na de als normaal geldende rustperiode van -volgens het door verweerder gehanteerde beleid- zes weken terugkeren. De in artikel 29a van de Ziektewet (Zw) gestelde rustperiode van 10 weken is niet van toepassing.
De stelling van eiseres dat het kind op grond van het hebben van de Nederlandse nationaliteit het recht heeft om in Nederland te blijven en zij in de gelegenheid gesteld moet worden om het kind te zogen, leidt volgens verweerder evenmin tot aanspraak op een verblijfstitel in Nederland. Het is de keuze van eiseres om haar kind (al dan niet) met haar mee te nemen naar het land van herkomst.
Ook de stelling dat het aanvragen van een mvv onredelijk lang duurt vormt geen grond voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Voorts stelt verweerder, dat geen sprake is van schending van het recht op familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan eiseres is nimmer verblijf hier te lande toegestaan en het stellen van het mvv-vereiste betekent niet noodzakelijkerwijs dat aan het familie- of gezinsleven van eiseres en haar partner niet te eniger tijd hier te lande invulling kan worden gegeven.
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat van haar niet kan worden verlangd dat zij binnen de normale rustperiode na de bevalling, welke ingevolge artikel 29a van de Ziektewet (Zw) dient te worden gesteld op 10 weken, terugkeert naar het land van herkomst.
De dochter van eiseres heeft, door de erkenning door de vader, de Nederlandse nationaliteit verkregen en heeft recht om in Nederland te verblijven. Nu de moeder in de gelegenheid gesteld moet worden om het kind te zogen kan eiseres niet terugkeren naar het land van herkomst.
Eiseres heeft, onder verwijzing naar een aantal praktijkgevallen, gesteld dat de behandeling van een aanvraag van een mvv meer dan een jaar duurt. Het stellen van het mvv-vereiste is om die reden van onevenredige hardheid en leidt tot een ontoelaatbare schending van het recht op gezinsleven.
Artikel 8 EVRM noopt tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag omdat een individuele belangenafweging dient plaats te vinden. Voor zover artikel 16a Vw zich op dat punt niet verdraagt met de belangenafweging van artikel 8 EVRM dient artikel 16a Vw buiten toepassing te blijven.
Verweerder is voorbij gegaan aan de mededeling van verweerder aan de Tweede Kamer dat de hardheidsclausule wordt toegepast in individuele schrijnende gevallen, zoals bijvoorbeeld ten behoeve van jonge kinderen.
Voorts heeft eiseres een beroep gedaan op de artikelen 3, 7, 9, en 10 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK).
Bij brief van 12 september 2001 heeft eiseres, in aanvulling op het beroepschrift, nadere stukken ingezonden. Zij heeft verwezen naar het op het op 20 december 2000 opgemaakte proces-verbaal, en gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door haar niet te wijzen op de mogelijkheid om aangifte te doen als slachtoffer van vrouwenhandel. Zij is van mening dat het feit dat zij slachtoffer is van vrouwenhandel voldoende is om haar vrij te stellen van het vereiste tot overleggen van een mvv. Bij deze brief is een afschrift ingezonden van een brief van 12 september 2001, gericht aan het hoofd van de plaatselijke politie te Zwolle waarin eiseres kenbaar maakt dat zij aangifte wenst te doen als slachtoffer van vrouwenhandel en verzoekt om een vtv op die grond en om vrijstelling van het vereiste tot overleggen van een mvv voor haar aanvraag voor verblijf bij partner.
2.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft afgezien van het indienen van een verweerschrift. Verweerder heeft ervoor gekozen om zijn verweer neer te leggen in een pleitnotitie, welke op 16 januari 2002 per fax aan de rechtbank en aan eiseres is toegezonden. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding daaraan gevolgen te verbinden, zoals eiseres ter zitting heeft verzocht.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar, ter zitting naar voren gebrachte, stelling dat de primaire beschikking onbevoegd zou zijn genomen omdat deze afwijkt van het door de IND gegeven advies betreffende het al dan niet achterwege laten van de uitzetting indien een bezwaarschrift is ingediend. De rechtbank ziet niet in dat het niet (juist) overnemen van de betreffende door de IND voorgestelde passage tot onbevoegdheid moet leiden. Wat daar ook van zij, eiseres is niet in haar belangen geschaad, nu zij (tijdig) een verzoek heeft gedaan om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank zal vervolgens ingaan op de stelling van eiseres dat zij in haar belangen is geschaad doordat verweerder heeft verzuimd de door haar, bij bezwaarschrift, opgevraagde stukken die aan het primaire besluit ten grondslag hebben gelegen, niet te doen toekomen. Eiseres heeft van deze stukken, waaronder het proces-verbaal van 20 december 2000, eerst in de beroepsfase kennis genomen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gesteld dat zij daardoor de belangen van eiseres niet goed heeft kunnen behartigen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op het in het bezwaarschrift van 6 februari 2001 gedane verzoek om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank ziet in dit verzuim evenwel geen aanleiding voor een vernietiging van de bestreden beschikking. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat zij door de handelwijze van verweerder in haar belangen is geschaad. De rechtbank merkt allereerst op dat het betreffende proces-verbaal is opgemaakt naar aanleiding van het door eiseres overgelegde -frauduleus verkregen- paspoort, zodat nog maar de vraag is of dit stuk kan worden beschouwd als een (direct) op de onderhavige zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 6:17 Awb. Hoe dit ook zij, in het proces-verbaal is opgetekend hetgeen eiseres heeft verklaard, zodat geen sprake is van informatie waarvan zij geen kennis had. Het is aan eiseres om haar gemachtigde zo volledig mogelijk in te lichten over omstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn op haar aanvraag; dat zij dat heeft nagelaten komt voor haar risico.
Ten slotte is met betrekking tot het vorenstaande van belang dat de in 2.1 geformuleerde rechtsvraag ex tunc wordt beoordeeld, zodat de situatie ten tijde van het nemen van de primaire beschikking bepalend is voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht heeft kunnen beslissen de aanvraag van eiseres van 15 november 2000 buiten behandeling te stellen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Artikel 16a, eerste lid, Vreemdelingenwet (Vw), in werking getreden op 11 december 1998, bepaalt dat een aanvraag om een vergunning tot verblijf slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem is verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of van zijn bestendig verblijf.
In artikel 16 a, derde lid, Vw en artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb) zijn de categorieën van vreemdelingen opgenomen die van het bezit van een mvv zijn c.q. worden vrijgesteld. Voorts is in het zesde lid van artikel 16a, Vw, bepaald dat buiten de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde gevallen in zeer bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van de aanvraag om toelating kan worden afgezien van het eisen van het bezit van een geldige mvv (de zogenaamde hardheidsclausule).
2.6 Niet in geding is dat eiseres bij haar aanvraag om verlening van een vtv niet beschikte over een geldige mvv. Eiseres kan derhalve alleen in aanmerking komen voor de door haar gevraagde vtv indien zij behoort tot één der, in hiervoor genoemde artikelen, van het mvv-vereiste vrijgestelde categorieën personen c.q. indien sprake is van een zeer bijzonder, individueel geval.
2.7 Eiseres heeft, volgens de checklist -van 20 december 2000- bij de aanvraag een beroep gedaan op de in artikel 16a, derde lid, aanhef en onder d, Vw, vermelde vrijstellingsgrond die geldt voor vreemdelingen aan wie in Nederland verlening van zorg medisch noodzakelijk is.
Bij brieven van 17 november 2000 en 27 december 2000 heeft zij aangegeven dat zij in verwachting is c.q. vanwege haar situatie niet naar het land van herkomst te kunnen reizen.
2.8 Ten aanzien van het beroep van eiseres op de vrijstelling van het mvv-vereiste als bedoeld in artikel 16a, derde lid, aanhef en onder d, Vw, overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres zwanger was op zich niet tot de conclusie leidt dat zij op grond van artikel 16a, derde lid, aanhef en onder d, Vw, diende te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Naar dezerzijds oordeel kan uit de - op 2 januari 2001 ten behoeve van de aanvraag aan verweerder toegezonden - medische stukken, waaruit niet meer blijkt dan dat eiseres vanwege haar zwangerschap onder controle stond, niet worden afgeleid dat zij niet in staat was te reizen c.q. dat terugkeer naar het land van herkomst gelet op haar gezondheidstoestand niet verantwoord was.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat aan eiseres - die op 15 januari 2001 is bevallen van een dochter- uitstel van vertrek is verleend voor de, door verweerder volgens vast beleid gehanteerde, periode van 6 weken na de bevalling. De rechtbank acht deze periode onder normale omstandigheden niet onredelijk. In casu is de rechtbank niet gebleken, noch is gesteld, dat sprake is (geweest) van bijzondere omstandigheden met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiseres of anderszins. Het beroep van eiseres op de in de Zw vermelde rustperiode na de bevalling van 10 weken, kan niet slagen omdat de bepalingen van de Zw voor een ander doel zijn gegeven en niet zonder meer van toepassing kunnen worden geacht op situaties die buiten het kader van die wet vallen.
2.9 Eiseres heeft voorts, in de loop van de beroepsprocedure, gesteld dat verweerder haar, naar aanleiding van de in het proces-verbaal van 20 december 2002 opgetekende verklaring op de mogelijkheid had moeten wijzen om aangifte te doen als slachtoffer van vrouwenhandel.
Eiseres heeft op 20 december 2000 ten overstaan van een brigadier van de Politie regio IJsselland, district Midden, verklaard dat zij in november 1998 vanuit Nigeria naar Nederland is gebracht door haar onbekende mensen die haar werk hadden beloofd. In Nederland aangekomen bleek haar dat zij in de prostitutie moest gaan werken. Zij heeft van januari 1999 tot augustus 1999 gedwongen als prostituee gewerkt in Amsterdam. Haar huidige partner heeft haar voor een bedrag van f. 75.000,00 vrijgekocht.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder deze verklaring ten onrechte niet heeft aangemerkt als een beroep op een vrijstellingsgrond en ten onrechte geen aangifte heeft opgenomen.
2.10 Gelet op het vorenstaande is eiseres van mening dat artikel 16a, derde lid, aanhef en onder e, Vw, op grond waarvan vreemdelingen die slachtofer of getuige-aangever zijn van vrouwenhandel zijn vrijgesteld van het bezit van een mvv, op haar van toepassing is.
Het in casu van toepassing zijnde beleid dat verweerder voert met het oog op de bestrijding van vrouwenhandel is neergelegd in TBV 2000/21 van 1 oktober 2000 (dat in de plaats is gekomen van hoofdstuk B 17 van de Vreemdelingencirculaire 1994 waarin het beleid is neergelegd). Blijkens voornoemd TBV wordt aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever is van vrouwenhandel (ambtshalve of op aanvraag) een vtv als bedoeld in artikel 9 Vw verleend voor zover sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgings-onderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan. De vtv wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend en is geldig zolang sprake is van hiervoor bedoeld onderzoek c.q. berechting. In artikel 9 Vw is bepaald dat het de vreemdeling die houder is van een vtv is toegestaan in Nederland te verblijven tot het tijdstip waarop die vergunning haar geldigheid verliest.
Op grond van het gestelde in TBV 2000/21, onder 3.5, is indien de vreemdeling een aanvraag om een vtv (anders dan op grond van dit TBV) indient of heeft ingediend het terzake geldende beleid van toepassing.
Voorts is onder 4.6 'Voortgezet verblijf na verblijfsbeëindiging' gesteld dat, nadat de grond aan de vtv als bedoeld in B17 is komen te ontvallen, kennisgeving van vertrek achterwege blijft indien betrokkene een verzoek doet om een vtv voor een ander doel en aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan.
2.11 De rechtbank stelt vast dat niet wordt betwist dat eiseres met haar aanvraag voor een vtv beoogt zich (blijvend) te vestigen bij haar Nederlandse partner B.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de -uit hoofdstuk B17 Vc-1994 c.q. TBV 2000/21 blijkende en met het doel samenhangende- tijdelijke aard van de daar bedoelde vtv, het belang dat eiseres stelt te hebben bij het aanmerken van haar aanvraag van 15 november 2000 als een aanvraag om een vtv als slachtoffer-aangever van vrouwenhandel, gelegen in het gestelde onder 4.6 van TBV 2000/21.
Gelet op het gestelde onder 3.5 van TBV 2000/21, en daarbij in aanmerking genomen dat de aanvraag van eiseres geen ruimte overliet voor twijfel over het beoogde doel van het verblijf en zij in het kader van die aanvraag geheel niet heeft gerept over het zijn van slachtoffer van vrouwenhandel terwijl de bij de aanvraag meegezonden checklist deze categorie expliciet vermeld, alsmede het feit dat eiseres nimmer eerder (ook niet nadat zij was vrijgekocht) blijk heeft gegeven van de intentie om aangifte te doen van vrouwenhandel, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verklaring van eiseres, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 20 augustus 2000, niet behoefde op te vatten als een verzoek om toelating in Nederland als slachtoffer van vrouwenhandel c.q. eiseres naar aanleiding van deze verklaring had dienen te wijzen op de mogelijkheid om een aanvraag te doen als bedoeld in TBV 2000/21.
Verweerder was derhalve ook niet gehouden om de in artikel 16a, derde lid, aanhef en onder e, Vw, neergelegde vrijstelling van het mvv-vereiste, op eiseres van toepassing te achten. De aanwijzing van deze categorie van vreemdelingen die in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste kan, naar dezerzijds oordeel, niet los worden gezien van het doel en de aard van het verblijf waarvoor de aanvraag is gedaan. Nu eiseres een aanvraag heeft ingediend voor 'verblijf bij partner' kan eiseres geen beroep doen op de hiervoor bedoelde vrijstelling.
De rechtbank merkt daarbij op dat eiseres, indien zij meent in aanmerking te komen voor toekenning van een vtv op grond van het beleid dat geldt ten aanzien van een slachtoffer-aangever van vrouwenhandel, een (nieuwe) aanvraag kan indienen bij de daartoe aangewezen instantie (zoals zij inmiddels blijkens de brief van 12 september 2001 heeft gedaan).
2.12 Ten slotte heeft eiseres, volgens eerdergenoemde checklist, een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 16a, zesde lid, Vw.
De rechtbank is van oordeel dat in casu niet is gebleken van een bijzonder, individueel geval als in dat artikellid bedoeld. De stelling van eiseres dat de behandeling van een aanvraag van een mvv onredelijk lang duurt en een ontoelaatbare schending van het recht op gezinsleven betekent, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het voor risico van eiseres komt dat zij hier te lande een gezinsleven heeft opgebouwd op een moment dat haar geen verblijf was toegestaan. Reeds om die reden kan het beroep van eiseres op de zeer jonge leeftijd van haar kind evenmin slagen, nog daargelaten dat de rechtbank niet is gebleken van beletselen om het kind mee te nemen naar het land van herkomst. Gelet hierop kan evenmin worden gesteld dat eiseres de mogelijkheid om haar kind te voeden wordt onthouden.
De rechtbank ziet overigens in hetgeen eiseres, aan de hand van praktijkgevallen, heeft aangevoerd geen aanleiding om reeds op voorhand aan te nemen dat de mvv-procedure in het onderhavige geval onredelijk lang zal duren. De rechtbank volgt verweerder in diens, ter zitting naar voren gebrachte, standpunt dat eiseres de behandeling van de mvv-procedure kan bespoedigen door alle relevante informatie bij de aanvraag over te leggen. Bovendien staan eiseres rechtsmiddelen ter beschikking indien de behandeling onverhoopt niet binnen de daarvoor gestelde termijn wordt afgehandeld.
Verweerder heeft derhalve in redelijkheid kunnen besluiten dat er in het geval van eiseres geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op basis waarvan het van een bijzondere hardheid zou getuigen onverkort aan het mvv-vereiste vast te houden.
2.13 In artikel 8, eerste lid, EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met artikel 8 EVRM heeft gehandeld door aan eiseres het wettelijk mvv-vereiste tegen te werpen. Er is naar dezerzijds oordeel geen sprake van inmenging in het familie- of gezinsleven van eiseres en haar partner, nu de weigering om eiseres verblijf hier te lande toe te staan er niet toe strekt haar een verblijfstitel te ontnemen die haar tot uitoefening van het familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde. Daarom dient de vraag te worden beantwoord of uit eerbiediging van het familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar partner een positieve verplichting voortvloeit aan eiseres niettemin verblijf hier te lande toe te staan. Hiervoor dient, volgens vaste jurisprudentie, een belangenafweging plaats te vinden.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de Nederlandse staat met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie een restrictief beleid te voeren zwaarder weegt dan het belang van eiseres thans toelating in Nederland te verkrijgen. Het feit dat de dochter van eiseres de Nederlandse nationaliteit bezit, en daarmee het recht om in Nederland te blijven en hier haar opvoeding en opleiding te genieten, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het de keuze is van eiseres en haar partner om het kind al dan niet in Nederland te laten. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat aan het familie- of gezinsleven van eiseres en haar partner niet te eniger tijd hier te lande invulling kan worden gegeven. De rechtbank verwijst in dit kader voorts naar hetgeen ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule is overwogen.
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiseres op de artikelen 3, 7, 9 en 10 van het IVKR evenmin slagen. Noch uit de tekst, noch uit de wordingsgeschiedenis van het IVRK valt af te leiden dat ingevolge de bepalingen van dit verdrag voor de Nederlandse staat verplichtingen bestaan die verder gaan dan hetgeen reeds is neergelegd in de Nederlandse regelgeving en het beleid terzake van gezinsvorming en -hereniging. Evenmin is gebleken dat met genoemde artikelen is beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank (REK) van 25 september 1997 (Awb 97/5074, RV 1997,23).
2.15 Gezien al het voorgaande gold en geldt het mvv-vereiste. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor de beoogde vtv dan ook terecht buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een mvv.
2.16 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.17 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.A. Kanters als griffier op 25 april 2002.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden:
14 mei 2002.