ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1315

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/35649 VISUM
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot verblijf in Nederland op basis van terugkeeroptie en gezinshereniging voor Turkse eiseres

In deze zaak gaat het om de aanvraag van een meerderjarige Turkse eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, die is afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiseres heeft verzocht om toelating op basis van het beleid inzake terugkeeroptie, omdat zij in Nederland wil verblijven bij haar ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de achterlating van eiseres in Turkije geen onevenredige hardheid betekent. De rechtbank overweegt dat de banden van eiseres met de Nederlandse samenleving niet sterker zijn dan die met de Turkse samenleving, aangezien zij een groot deel van haar opvoeding en scholing in Turkije heeft doorgebracht. De ouders van eiseres verblijven gedurende een groot deel van het jaar in Turkije en hebben daar een appartement, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres op basis van het beleid inzake verruimde gezinshereniging terecht is, maar dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk heeft beslist over de aanspraken van eiseres in het kader van het beleid inzake de terugkeeroptie. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de niet-inhoudelijke beslissing over de terugkeeroptie en vernietigt het bestreden besluit in dat opzicht. Verweerder wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/35649 VISUM
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken, inzake het beroep van:
A, geboren op [...] 1980, van Turkse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. E.J.M. Habets, advocaat te Schiedam,
tegen een besluit van
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P.C. Bruinhof, werkzaam bij de onder de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beslissing van 4 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen zijn besluit van 24 november 1999 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 mei 1999 om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen niet ingewilligd. Eiseres heeft tegen de beslissing van 4 juli 2001 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 19 september 2002. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of deze beslissing de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Met ingang van 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) in werking getreden. Artikel 122 Vw bepaalt dat de tot dan geldende vreemdelingenwet wordt ingetrokken.
Eiseres, die ten tijde van de aanvraag reeds meerderjarig was, legt aan de aanvraag en het onderhavige beroep in eerste instantie ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel verblijf bij haar ouders. Daarnaast heeft eiseres verzocht om toelating in het kader van het beleid terugkeeroptie.
Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. In het onderhavige geval wordt niet voldaan aan de voorwaarde teneinde in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in het kader van de verruimde gezinshereniging, te weten dat de achterlating van eiseres in Turkije een onevenredige hardheid betekent. Gebleken is dat eiseres sedert medio augustus/ september 1994 in Turkije verblijft in verband met haar scholing en opvoeding. In het land van herkomst heeft eiseres een zesjarige koranstudie gevolgd en heeft zij gedurende die periode, afgezien van enkele vakanties, in een meisjesinternaat verbleven. Tijdens het gehoor door de ambtelijke commissie op 27 november 2000 is gebleken dat haar ouders in ieder geval sedert 1996 elk jaar enkele maanden in Turkije doorbrengen en dat zij in de kosten van levensonderhoud van eiseres voorzien. Weliswaar wonen de ouders, twee zussen en een broer van eiseres in Nederland, doch er zijn nog veel andere familieleden van eiseres die in hetzelfde dorp in de nabijheid van Ankara wonen, zodat eiseres bij een bestendig verblijf in Turkije niet verstoken zal blijven van sociaal maatschappelijke contacten. Het is niet noodzakelijk dat eiseres bij deze familieleden intrekt. Gesteld noch gebleken is dat de ouders dan wel andere familieleden van eiseres niet meer in staat zijn zorg te dragen voor een adequate opvang van eiseres in Turkije dan wel een bijdrage te leveren in de kosten van haar levensonderhoud. Mede gezien haar leeftijd kan eiseres in staat worden geacht zichzelf in het land van herkomst te handhaven. Eventueel kan vanuit Nederland door het overmaken van geld ondersteuning in de kosten van levensonderhoud worden geboden.
Niet aannemelijk is geworden dat de banden van eiseres met de Nederlandse samenleving sterker zijn dan die met de Turkse samenleving. Eiseres heeft weliswaar vanaf haar geboorte tot haar zevende en vanaf haar negende tot haar veertiende jaar in Nederland gewoond, maar zij heeft een groot deel van haar opvoeding en scholing in Turkije genoten. Dat het altijd de intentie is geweest dat eiseres na haar opleiding in Turkije naar Nederland zou terugkeren voor een permanent verblijf hier te lande, maakt het vorenstaande niet anders. De omstandigheid dat het een beslissing was van de ouders om eiseres in het kader van haar opvoeding en scholing voor een langere periode naar Turkije te sturen en dat zij nimmer de nadelige gevolgen van een dergelijke beslissing voor de verblijfsrechtelijke positie van eiseres hebben voorzien, kan niet aan de Nederlandse staat worden tegengeworpen.
Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het beleid inzake de terugkeeroptie betreft dit een ander verblijfsdoel waarvoor een nieuwe aanvraag moet worden ingediend.
De weigering om aan eiseres verblijf hier te lande toe te staan betekent naar verweerders oordeel geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Niet gebleken is dat in de relatie tussen eiseres en referenten sprake is van "more than normal emotional ties".
Eiseres bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat achterlating van eiseres in Turkije van een onevenredige hardheid getuigt. Niemand van de familie is bereid of in staat om zich over eiseres te ontfermen. De drie ooms en twee tantes van eiseres zijn oud en hebben eigen gezinnen. In Turkije is het, zeker op het platteland, ongepast en onwenselijk dat een ongehuwde jonge islamitische vrouw alleen woont. Dan ontstaat de gedachte dat zij een prostituee is althans een vrouw van lichte zeden en zal het onmogelijk voor eiseres worden ergens werk te vinden of een normale vriendenkring op te bouwen. Verweerder heeft dit miskend. Voorts stelt eiseres dat zij sterke banden heeft met Nederland. Eiseres heeft vele jaren in Nederland verbleven en zowel haar ouders als alle broers en zussen wonen in Nederland. Eiseres heeft uitsluitend de koranschool in Turkije gevolgd, hetgeen geen regulier middelbaar onderwijs is. Niet gesteld kan worden dat de banden van eiseres met Turkije in de periode 1994 tot 1998, althans tot 1999 (datum aanvraag mvv), sterker zijn geworden dan de banden die zij had met Nederland. Daarbij zijn er maar vier jaren gelegen tussen het vertrek naar Turkije (september 1994) en het moment waarop voor de eerste maal om een machtiging tot voorlopig verblijf voor eiseres is verzocht (maart 1999).
Nu de onderhavige aanvraag is ingediend onder de oude Vreemdelingenwet diende verweerder ambtshalve ook een beslissing te nemen over de vraag of eiseres op grond van het beleid terugkeeroptie voor toelating in aanmerking komt. Dit klemt temeer nu de terugkeeroptie voortvloeit uit hetzelfde verblijfsdoel als dat van gezinshereniging, te weten klemmende redenen van humanitaire aard, en er in het bezwaarschrift uitdrukkelijk een beroep op is gedaan.
Ingevolge artikel 72 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van hoofdstuk 7 (rechtsmiddelen), afdeling 2 (regulier) van de Vw gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens deze wet.
De gronden voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf zijn, zoals blijkt uit hoofdstuk B1/1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), gelijk aan die voor afgifte van een verblijfsvergunning.
Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien, -voor zover hier van belang- internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
Met betrekking tot het beroep voor zover dat is gericht tegen de weigering eiseres een verblijfsvergunning te verlenen op grond van verruimde gezinshereniging, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 3.24 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, in een geval als het onderhavige, worden verleend indien: a. de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven, en b. de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.
De vraag of de achterlating van het gezinslid in het land van herkomst een onevenredige hardheid betekent, is nader uitgewerkt in paragraaf B2/8.5 Vc. Het betreft hier gevallen waarin door bijzondere omstandigheden de algemene belangen die zijn gediend met een restrictief toelatingsbeleid, niet opwegen tegen de belangen van de vreemdeling bij verblijf in Nederland bij de hier gevestigde familieleden. In het algemeen kan die onevenredigheid slechts aanwezig zijn, indien sprake is van een of meer bijzondere omstandigheden, die bovendien tot gevolg hebben dat de achterlating van de vreemdeling in het land van herkomst een schrijnende situatie zou opleveren.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de achterlating van eiseres in Turkije geen onevenredige hardheid betekent. Het enkel hier verblijven van de ouders en broers en zussen levert op zich zelf onvoldoende grond voor de conclusie dat ook aan eiseres verblijf hier te lande moet worden toegestaan. Weliswaar heeft eiseres vanaf haar geboorte tot haar zevende jaar en vanaf haar negende tot haar veertiende jaar in Nederland verbleven, doch op grond daarvan kan nog niet gezegd worden dat de banden met de Nederlandse samenleving sterker zijn dan die met de Turkse samenleving, nu eiseres een groot deel van haar opvoeding en opleiding in Turkije heeft genoten. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting hebben de ouders van eiseres een eigen appartement in Turkije alwaar zij gedurende zes tot negen maanden per jaar verblijven. Nu eiseres slechts gedurende een deel van het jaar zonder haar ouders in Turkije verblijft, kan niet worden gesproken van een schrijnende situatie. Daarbij wonen in het dorp waar de ouders verblijven nog andere familieleden van eiseres, zodat eiseres bij een bestendig verblijf in Turkije niet verstoken zal zijn van sociaal maatschappelijke contacten. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiseres reeds eerder bij familieleden heeft verbleven. Immers tijdens het gehoor door de AC heeft de broer van eiseres verklaard dat zij haar vakanties in Turkije bij een oom heeft doorgebracht. Dat de familieleden niet bereid zouden zijn eiseres in huis te nemen doet aan het vorenstaande niet af. De leeftijd van eiseres, haar langdurige verblijf in Turkije alsmede haar opleiding geven aanleiding te veronderstellen dat eiseres zich in het land van herkomst staande moet kunnen houden. De omstandigheid dat eiseres ongehuwd is en het op het platteland van Turkije als onfatsoenlijk wordt beschouwd dat een onhuwde vrouw alleen woont, leidt niet tot een ander oordeel. In het geval het alleen wonen voor eiseres op problemen zou stuiten, zou eiseres er voor kunnen kiezen om in de stad te gaan wonen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiseres geen aanspraak op een mvv kan ontlenen aan het door verweerder gevoerde beleid inzake verruimde gezinshereniging.
Met betrekking tot het beroep voor zover dat is gericht tegen de weigering van verweerder om de aanvraag van eiseres van 11 mei 1999 tevens inhoudelijk te toetsen aan het beleid inzake de terugkeeroptie, wordt het volgende overwogen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres, om in aanmerking te komen voor verblijf op grond van de terugkeeroptie, een nieuwe aanvraag moet indienen. Nu eiseres bij haar aanvraag niet de beperking "terugkeeroptie" heeft aangegeven, is het, volgens verweerder, vanwege de onmiddellijke werking van de nieuwe Vw en de ingevolge artikel 7:11 Awb toepasselijke bestuurlijke heroverweging in bezwaar niet mogelijk de aanvraag van eiseres te toetsen aan de ten aanzien van de gewenste beperking genoemde voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het toepasselijke materiële recht in een situatie als in dit geding aan de orde, bij de Vw geen overgangsrecht tot stand is gebracht. Gegeven het onmiddellijkheidsbeginsel van wetgeving leidt dit tot de conclusie dat direct toetsing aan het nieuwe materiële recht dient plaats te vinden.
Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw, wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
In artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met y, Vb, zijn beperkingen opgenomen waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan worden verleend. In artikel 3.4, derde lid, Vb, is bepaald dat Onze Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid.
De rechtbank overweegt dat gezien bovenstaande bepalingen het niet mogelijk is om een verblijfsvergunning zonder beperking te verlenen onder de Vw.
De rechtbank acht verweerders standpunt, dat eiseres terzake haar aanspraken op verblijf in het kader van het beleid terugkeeroptie een nieuwe aanvraag moet indienen, evenwel niet redelijk. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid Awb mag van de vreemdeling worden verwacht dat de feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht op grond waarvan hij/zij van mening is dat deze tot vergunningverlening zouden moeten nopen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat eiseres dit heeft gedaan. Zij heeft immers in het aanvullend bezwaarschrift van 5 januari 2000 aangegeven dat zij naar haar mening voldoet aan de voorwaarden van het beleid inzake de terugkeeroptie. Bij verweerder zijn voorts de perioden dat eiseres in Nederland verbleef bekend. Van het ontbreken van een toetsingskader voor verweerder is dan ook geen sprake. Als beperking kan aan een eventueel door verweerder te verlenen verblijfsvergunning op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder v, Vb wedertoelating worden aangegeven. Voorts overweegt de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag in het primaire besluit van 24 november 1999 is geschied met toepassing van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid Awb en onder verwijzing naar verweerders beschikking van 28 januari 1999, waarin expliciet is beslist in het kader van het beleid terugkeeroptie. Nu die verwijzing achteraf onjuist was en verweerder alsnog is overgegaan tot een volledige heroverweging van het primaire besluit op grondslag van het bezwaar, had verweerder tevens inhoudelijk moeten beslissen op de aanspraken van eiseres in het kader van het beleid inzake de terugkeeroptie. Tenslotte acht de rechtbank nog van belang dat de aanvraag van eiseres dateert van vóór de invoering van de Vw per 1 april 2001 en eiseres, vanwege de op dat moment nog openstaande bezwaarfase, niet in de gelegenheid is gesteld haar aanvraag aan te vullen met de door haar gewenste beperking.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte niet tevens inhoudelijk heeft beoordeeld in hoeverre eiseres op grond van het beleid terugkeeroptie voor verblijf hier te lande in aanmerking komt.
Vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb, waarin is bepaald dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Het beroep is mitsdien gegrond voor zover verweerder op de aanvraag van eiseres niet inhoudelijk heeft beslist in het kader van het beleid inzake de terugkeeroptie.
De bestreden beschikking kan in zoverre niet in stand blijven. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Opgemerkt wordt dat de rechtbank aan de toetsing van artikel 8 EVRM in dit geding niet toekomt. Verweerder dient namelijk in de te nemen beslissing op bezwaar allereerst te beoordelen in hoeverre eiseres op grond van de nationale regelgeving voor toelating in aanmerking komt. In het geval wordt geoordeeld dat eiseres aan het nationale beleid geen aanspraak op verblijf hier te lande ontleent, zal verweerder opnieuw de verblijfsaanspraken van eiseres in het kader van artikel 8 EVRM moeten bezien.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,--).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 102,10 dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond, voor zover daarbij niet op de aanvraag is beslist in het kader van het beleid inzake de terugkeeroptie;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
verklaart het beroep ongegrond, voor zover de aanvraag om een mvv voor verruimde gezinshereniging is afgewezen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Mollerus als griffier.
afschrift verzonden op: 4 oktober 2002
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 120 Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.