Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Kinderbijdrage
rekestnummer : 04-3878
zaaknummer : 224624
datum beschikking : 27 september 2005
BESCHIKKING op het op 12 juli 2004 ingediende verzoekschrift van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
procureur: mr. H. Oldenhof.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
procureur: mr. H.J.R. Reinders.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 maart 2005 is - samengevat -
* dr. G.G. de Lange, als biochemica verbonden aan Sanquin Diagnostiek te Amsterdam, tot deskundige benoemd;
* een onderzoek bevolen door deze deskundige van het bloed van de man, de vrouw en het kind
[zoon], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
waarbij aan de deskundige de vraag is voorgelegd welke conclusie er aan de hand van haar bevindingen moet worden getrokken ten aanzien van het eventuele verwekkerschap van de man,
* iedere verdere beslissing - ook ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek - aangehouden tot 1 juni 2005 pro forma.
Ingekomen zijn:
* het rapport van 1 juni 2005 van de deskundige voornoemd,
* een brief van 6 juni 2005 van de procureur van de vrouw,
* een brief van 7 juni 2005 van de procureur van de man,
* een nader verweerschrift van de man.
Ter terechtzitting op 16 augustus 2005 van deze rechtbank is de behandeling van de zaak voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en mr. A. Klomp-Kraal namens de procureur van de vrouw alsmede de man en zijn procureur.
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking van 8 maart 2005 is overwogen en beslist.
Blijkens het op 17 mei 2005 verrichte vaderschapsonderzoek is de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader van [zoon]. Uit het rapport van Sanquin Diagnostiek blijkt dat het bloed van de man, de vrouw en [zoon] is afgenomen en dat het DNA onderzoek weergeeft dat de kans van de man om de werkelijke vader van de minderjarige [zoon] te zijn groter dan 99,9999% is tegen een kans van kleiner dan 0,0001% dat [zoon] een andere man als vader heeft. De man heeft gepersisteerd bij zijn standpunt dat hij niet de vader van [zoon] is. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij nu - gelet op de resultaten van het onderzoek - de enkele volharding van de man in zijn betwisting (de man heeft bijvoorbeeld niet gesteld waarom de resultaten van het onderzoek dan wel de onderzoeksmethode niet deugdelijk zouden zijn) volstrekt onvoldoende is.
De man heeft voorts aangevoerd dat het kind is verwekt toen de vrouw werkzaam was als escort, dat het kind derhalve uit een zakelijke relatie is geboren en dat de man om die reden geen wettelijke onderhoudsplicht jegens [zoon] heeft. De vrouw heeft ontkend dat er sprake was van een escort relatie. Zij stelt dat partijen een relatie hebben onderhouden en dat de man, toen zij een aantal maanden zwanger was, bij haar is weggegaan.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de man niet alleen biologisch de vader is van [zoon] maar dat hij, volgens de beperkte betekenis die aan het begrip verwekker toegekend moet worden (MvT, Tweede Kamer, 24 649, nr. 3), tevens de verwekker is. Immers, de man heeft samen met de vrouw het kind op natuurlijke wijze laten ontstaan. Artikel 1:394 BW bepaalt, voorzover hier van belang, dat de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft (zoals in casu het geval) verplicht is, als ware hij ouder, tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De rechtbank begrijpt dat de man bedoelt te betogen dat - gezien de wijze waarop het kind is verwekt - een beroep op zijn wettelijke onderhoudsplicht naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voorop gesteld wordt dat de onderhoudsrechten- en plichten in titel 17 van boek 1 BW zijn gebaseerd op bloedverwantschap of wat bloedverwantschap zou kunnen zijn. De argumenten die de man aanvoert om hiervan af te wijken - dat het uitdrukkelijk niet zijn bedoeling is geweest dat [zoon] zou worden verwekt en het feit dat de conceptie heeft plaatsgevonden in het kader van de beroepsmatige uitoefening van de vrouw als escort - overtuigen de rechtbank niet als rechtvaardigingsgrond. Immers, de man heeft op basis van vrijwilligheid met de vrouw gemeenschap gehad. Of dat in het kader van de beroepsuitoefening van de vrouw heeft plaatsgevonden en of de man daarvoor heeft betaald doet aan die vrijwilligheid niet af. De rechtbank is van oordeel dat - ook indien de gemeenschap heeft plaatsgevonden in een beroepsmatige escort relatie - het kind niet de dupe mag worden van het feit dat het onder deze omstandigheden is verwekt en dat de man de (financiële) gevolgen dient te aanvaarden van zijn keuze om gemeenschap te hebben met de vrouw, waarbij altijd, hoe klein ook, de kans bestaat dat een kind wordt verwekt.
Aan het door de man specifiek gedane bewijsaanbod dat [zoon] uit een escort relatie is geboren komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe. Immers, ook indien de man zou slagen in zijn bewijs, dan laat dat zijn onderhoudsplicht onverlet.
Partijen houdt verder verdeeld aan de hand van welk(e) inkomen(s) de behoefte van de minderjarige moet worden vastgesteld.
Behoefte
De vrouw heeft de behoefte van [zoon] gerelateerd aan het inkomen van de man, dat zij schat op een bedrag tussen de € 3.000,-- en € 4.000,-- netto per maand. De vrouw stelt aldus de behoefte op € 590,-- per maand, waarvan - gelet op hun beider inkomen - in de verhouding van 4:1 een bedrag van € 472,-- per maand voor rekening van de man zou moeten komen.
De man is van mening dat in dit geval de behoefte slechts gerelateerd dient te worden aan het netto inkomen van de vrouw omdat partijen nimmer hebben samengewoond en ook de intentie daartoe niet hebben gehad.
Het behoefteverweer van de man treft doel. Alhoewel het feit dat partijen nimmer in gezinsverband met [zoon] hebben samengeleefd er niet aan in de weg staat dat bij de bepaling van de behoefte van het kind de financiële middelen van de man mede in aanmerking worden genomen omdat het wettelijk uitgangspunt is dat zowel de vader als de moeder aan de verzorging en opvoeding van hun kind dienen bij te dragen, ziet de rechtbank in de specifieke omstandigheden van deze zaak aanleiding om daarvan af te wijken. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt om de kosten van verzorging en opvoeding op een hoger peil te brengen dan bij de levensomstandigheden van de vrouw past en deze worden met name bepaald door het inkomen van de vrouw. Het inkomen van de man is daarop nimmer van invloed geweest en zulks viel ook niet te verwachten. Partijen hebben in de jaren na de geboorte van [zoon], op een enkele ontmoeting na, geen contact gehad en de vrouw heeft de man eerst na jaren op de hoogte gebracht van het feit dat hij een zoon heeft. Gelet op deze omstandigheden en voorts gelet op het feit dat de vrouw eerst na 16 jaar een bijdrage in de kosten van [zoon] verzoekt, zal de rechtbank de behoefte uitsluitend relateren aan het inkomen van de vrouw. Op grond van de bij de Tremanormen behorende tabel "eigen aandeel kosten van kinderen" laat de behoefte van de minderjarige - de vrouw heeft een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand - zich vaststellen op € 115,-- per maand. Dat deze bijdrage, zoals de man stelt, naar rato van draagkracht over partijen verdeeld dient te worden is op zichzelf juist maar de rechtbank acht het, gelet op de inkomensverhoudingen van partijen en gelet op het feit dat de behoefte voor [zoon] enkel is gebaseerd op het inkomen van de vrouw, redelijk deze bijdrage volledig ten laste van de man te laten komen.
Draagkracht
Blijkens de door de man bij zijn nader verweerschrift als productie A overgelegde draagkracht-berekening en rekening houdend met alle door de man opgevoerde lasten, is de man (ruimschoots) in staat een kinderbijdrage van € 115,-- te voldoen. De rechtbank acht deze bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zij zal derhalve dienovereenkomstig beslissen.
De man heeft aangevoerd dat hij per 1 december 2005 vervroegd met pensioen gaat op basis van de zogenoemde FPU-regeling, dat hij vanaf die datum 70% van zijn laatstverdiende salaris ontvangt en dat hij, uitgaande van dat inkomen, vanaf 1 december 2005 een negatieve draagkracht heeft.
De man heeft tegen de stelling van de vrouw, dat hij nog wel betaalde arbeid kan verrichten, ingebracht dat hij wel in plaats van, maar niet naast de uitkering op grond van de FPU kan werken. Dit heeft de vrouw niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. De rechtbank acht de kansen van de man op de arbeidsmarkt, gelet op de leeftijd van de man (60 jaar), zeer gering en gelet daarop niet reëel om rekening te houden met een nieuwe baan met een vergelijkbaar salaris. De man heeft voorts onbetwist gesteld dat hij reeds ver voor deze procedure de FPU heeft aangevraagd en dat thans de omstandigheden op het werk (er zouden gedwongen ontslagen moeten vallen) zodanig zijn dat hij min of meer gedwongen wordt om ook daadwerkelijk van deze regeling gebruik te maken. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat nergens uit blijkt dat de man gedwongen wordt met FPU te gaan, maar de rechtbank acht het argument van de man dat hij reeds ver voordat deze procedure speelde de FPU heeft aangevraagd valide en zal derhalve uitgaan van het verlaagde inkomen van de man vanaf 1 december 2005. Aan het verweer van de vrouw ter zitting dat zij ter onderbouwing van de 'bijzondere kosten' in de draagkrachtberekening (daarmee duidend op de aflossing van de schulden, zo begrijpt de rechtbank) geen stukken heeft gezien, gaat de rechtbank voorbij nu de man ter adstructie van deze lasten reeds eerder in de procedure bewijsstukken (bijlagen bij het aanvullend verweerschrift) heeft overgelegd. De rechtbank zal derhalve rekening houden met de door de man in de draagkrachtberekening opgevoerde lasten (productie F). Voor het overige heeft de vrouw de draagkrachtberekening niet bestreden. Gelet op de negatieve draagkracht van de man vanaf
1 december 2005 zal de rechtbank de kinderbijdrage vanaf die datum op nihil stellen.
Nu de vrouw geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij nu eerst de onderhavige procedure is gestart, is de rechtbank van oordeel dat niet van de man verlangd kan worden met terugwerkende kracht de onderhoudsbijdrage te betalen. De rechtbank zal de bijdrage met ingang van de datum van het verzoekschrift laten ingaan nu de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met de mogelijke verplichting de verzochte bijdrage te betalen.
Kosten deskundigenonderzoek
Bij tussenbeschikking van 8 maart 2005 is reeds overwogen dat wanneer zou komen vast te staan dat de man de verwekker is van de minderjarige, de kosten voor het bloedonderzoek voor zijn rekening komen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
* bepaalt de door de man met ingang van 12 juli 2004 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 115,-- per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
* stelt deze bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vanaf 1 december 2005 op nihil;
* veroordeelt de man, in verband met de door de griffier betaalde kosten van het deskundigenonderzoek, aan de griffier van deze rechtbank te voldoen een bedrag van € 1.150,--;
* verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
* wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th.G. Lautenbach, bijgestaan door P.B. Devilee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2005.