Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Voorlopige voorzieningen + scheiding
rekestnummers: FA RK 05-3851 en FA RK 05-7180 (v.v.)
zaaknummers: 245991 en 255982 (v.v.)
datum beschikking : 13 februari 2006
BESCHIKKING op de verzoekschriften, ingekomen op 5 juli 2005 respectievelijk 13 december 2005 van:
[A.],
de vrouw,
wonende te [D.],
procureur: mr. P.J.L.J. Duijsens,
advocaat: mr. J.F. van Duin te Ridderkerk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[B.],
de man,
wonende te [D.],
procureur: mr. A.M. van Kuijeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het op 5 juli 2005 ingekomen verzoekschrift tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het op 13 december 2005 ingekomen verzoekschrift voorlopige voorzieningen;
- het op 16 december 2005 ingekomen faxbericht tot vermeerdering van eis.
Op 19 december 2005 zijn de beide zaken ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, vergezeld van haar advocaat, en de man, vergezeld van zijn procureur. De vrouw heeft ter terechtzitting een akte overgelegd betreffende vermeerdering van de door haar in de hoofdzaak en in de voorlopige voorzieningszaak gedane verzoeken betreffende vaststelling van partneralimentatie. Van de zijde van de vrouw zijn voorts nadere stukken overgelegd, te weten een behoefteberekening, met bijlage, en een brief d.d. 30 juni 2005 van makelaarskantoor [C.] te [D.]. Van de zijde van de man zijn eveneens nadere stukken overlegd, te weten een brief van de man van 21 november 2005, gericht aan zijn procureur, betreffende zijn draagkracht, met bijlagen.
Het op 5 juli 2005 ingekomen verzoek van de vrouw - zoals dat thans luidt - strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van onzijdige personen,
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel,
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 750,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de 1e van de maand, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
Het op 13 december 2005 ingekomen verzoek van de vrouw strekt tot het treffen van de volgende voorlopige voorzieningen:
- toewijzing van de echtelijke woning aan de vrouw, met bepaling dat de vrouw gerechtigd zal zijn deze beschikking zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
- bepaling dat de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw zal voldoen van € 300,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de 1e van de maand, ingaande 2 juni 2005, althans met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw heeft het verzoek met betrekking tot de partneralimentatie schriftelijk vermeerderd in dier voege, dat zij thans verzoekt:
- bepaling dat de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw zal voldoen primair van € 750,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de 1e van de maand, ingaande 2 juni 2005, althans met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, subsidiair van € 300,-- per maand over de periode van 2 juni 2005 tot 16 december 2005 en € 750,-- per maand vanaf 16 december 2005, bij vooruitbetaling te voldoen op de 1e van de maand.
De man voert - onder referte voor het overige - verweer tegen de verzochte partneralimentatie.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht de echtscheiding uit te spreken.
De vrouw heeft zich met betrekking tot dit verzoek aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op 20 december 2002 in de gemeente [E.] met elkander gehuwd.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
De door de vrouw verzochte verdeling ten overstaan van een notaris zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
De man heeft zich aan de verzoeken van de vrouw, in zowel de hoofdzaak als de voorlopige voorzieningszaak, tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ter terechtzitting is gebleken dat de man de echtelijke woning heeft verlaten en deze, nadat aan zijn detentie een einde was gekomen, niet meer heeft betrokken. Partijen hebben besloten de echtelijke woning te verkopen. De vrouw heeft nog betoogd, onder verwijzing naar een brief van de verkopend makelaar van 30 juni 2005, dat de man onvoldoende meewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning. De man heeft in reactie daarop verklaard dat hij het door een geïnteresseerde koper destijds gedane bod te laag vond en bovendien de woning zelf wenste te kopen. Nu de vrouw daarna niet meer op dit punt is teruggekomen, gaat de rechtbank ervan uit dat de man inmiddels voldoende meewerkt aan een spoedige verkoop van de woning.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de vrouw, nu de echtelijke woning zal worden verkocht, voldoende belang heeft bij haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, zodat dit verzoek in de hoofdzaak als niet weersproken en op de wet gegrond zal worden toewezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat onder voormelde omstandigheden de vrouw onvoldoende belang heeft bij haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de echtelijke woning, zodat dit zal worden afgewezen.
Vast staat dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 2 juni 2005 zijn kracht heeft verloren nu het verzoek tot echtscheiding niet binnen de termijn van artikel 821 lid 4 Rv. is ingediend.
De vrouw heeft in het kader van de huidige voorlopige voorzieningen procedure verzocht tot vaststelling van partneralimentatie met terugwerkende kracht tot 2 juni 2005. Zij heeft daartoe aangevoerd dat bij beschikking van 2 juni 2005 onder meer is bepaald dat de man partneralimentatie ad € 300,-- per maand dient te voldoen, alsmede dat in genoemde beschikking de partij-afspraak is vastgelegd die inhield dat de belastingteruggave ad € 450,-- per maand aan haar zou toekomen, ter besteding aan de woonkosten.
De vrouw heeft echter in weerwil van het bepaalde in de beschikking van 2 juni 2005 slechts twee maal over voormelde belastingteruggave kunnen beschikken, terwijl de man nimmer de hem opgelegde partneralimentatie heeft betaald. Eerst naar aanleiding van een poging door de deurwaarder tot het leggen van loonbeslag beriep de man zich erop dat de beschikking van 2 juni 2005 haar kracht had verloren, nu niet binnen vier weken daarna het verzoek tot echtscheiding was gedaan.
Al met al voldoende reden volgens de vrouw om de alimentatie met terugwerkende kracht te verhogen.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek om de partneralimentatie met terugwerkende kracht tot 2 juni 2005 op een hoger bedrag dan € 300,-- per maand vast te stellen. Voor het overige heeft de man zich niet verzet tegen de verzochte ingangsdatum van 2 juni 2005.
Nu de man niet heeft weersproken dat hij nimmer de bij -nadien haar kracht verloren hebbende- beschikking van 2 juni 2005 vastgestelde alimentatie van € 300,-- heeft betaald, terwijl voorts vast staat dat de man zich niet heeft gehouden aan de partij-afspraak dat de belastingteruggave ad € 450,-- per maand steeds aan de vrouw zou toekomen, zal de rechtbank de partneralimentatie vaststellen vanaf 2 juni 2005 met inachtneming van het tot € 750,-- per maand vermeerderde verzoek.
De rechtbank acht een en ander redelijk, nu uit het voorgaande volgt dat de man reeds vanaf de datum beschikking voorlopige voorzieningen ermee rekening heeft dienen te houden dat hij naast de partneralimentatie van € 300,-- een bedrag van € 450,-- (fiscale teruggave) in verband met haar woonlasten diende te betalen.
Op de vraag op welk bedrag de partneralimentatie, gelet op de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, dient te worden vastgesteld zal hierna worden ingegaan.
De man heeft de behoefte aan de verzochte bijdrage betwist, stellende dat de vrouw zelf in het levensonderhoud kan voorzien door meer te gaan werken. De vrouw heeft dit gemotiveerd weersproken.
Nu de vrouw de zorg heeft voor twee minderjarige kinderen uit een eerder huwelijk en bovendien een parttime baan heeft gedurende drie dagen per week te [F.], is de rechtbank van oordeel dat thans van haar niet gevergd kan worden dat zij deze werkzaamheden zodanig uitbreidt dat zij (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De man heeft betwist dat de vrouw na verkoop van de echtelijke woning behoefte heeft aan enige bijdrage van de man. Voorts heeft de man betwist dat de vrouw, zolang zij in de echtelijke woning woont, behoefte heeft aan een bijdrage van € 750,-- danwel € 300,--.
De rechtbank overweegt het volgende.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar behoefte een behoefte-overzicht overgelegd. Dit overzicht bevat geen volledige weergave van de voor rekening van de vrouw komende posten, maar betreft een opsomming van de maandelijkse posten die de vrouw thans van haar inkomen betaalt. Zo is de bruto-hypotheekrente van de echtelijke woning ad € 1.050,-- daarin niet vermeld, terwijl deze post -onweersproken- thans wel voor rekening van de vrouw komt.
De man heeft niet weersproken dat de vrouw een netto inkomen geniet van € 989,-- per maand, inclusief reiskostenvergoeding. De man heeft evenmin weersproken dat de vrouw in verband met haar werk autokosten maakt ad € 301,-- per maand (te weten € 150,-- aan benzine, € 118,-- aan auto-verzekering en € 33,-- aan wegenbelasting).
De rechtbank ziet in een en ander aanleiding om de (totale) behoefte van de vrouw vast te stellen op het bijstandsbedrag naar de norm van een alleenstaande ouder ad € 1.039,-- per maand, vermeerderd met voormelde verwervingskosten ad € 301,-- nu deze niet geacht kunnen worden tot de bijstands-norm te behoren. Uitgaande van in de bijstandsnorm begrepen woonlasten ad € 193,-- per maand en rekening houdend met de eigen inkomsten van de vrouw, kan de behoefte van de vrouw worden gesteld op een bedrag van (in ieder geval) het door de vrouw gestelde bedrag van € 300,-- per maand.
Zo lang de vrouw in de echtelijke woning woont, de bruto-hypotheekrente ad € 1.050,-- voor haar rekening komt en de vrouw kennelijk niet de beschikking heeft over de belastingteruggave ad € 450,-- per maand, dient voorts nog rekening te worden gehouden met extra, voor rekening van de vrouw komende woonlasten. De behoefte van de vrouw zou derhalve, zolang de vrouw de echtelijke woning nog niet heeft verlaten, kunnen worden gesteld op (in ieder geval) het door de vrouw gestelde bedrag van € 750,--.
Nu de vrouw niet heeft betwist dat zij na de beschikking van 2 juni 2005 twee maal de beschikking heeft gehad over de belastingteruggave ad € 450,-- per maand, zal de rechtbank de behoefte van de vrouw voor de periode vanaf 2 juni 2005 tot en met 31 juli 2005 vaststellen op € 300,-- per maand.
Voor de periode vanaf 1 augustus 2005 totdat de vrouw de echtelijke woning zal hebben verlaten stelt de rechtbank haar behoefte vast op € 750,-- per maand. Voor de periode nadat de vrouw de echtelijke woning zal hebben verlaten, stelt de rechtbank haar behoefte vast op € 300,-- per maand.
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een inkomen van de man van € 2.379,26 bruto per maand exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van de door de man overgelegde salarisspecificatie van september 2005.
De rechtbank houdt geen rekening met de stelling van de man dat hij enige tijd als gevolg van zijn detentie van inkomsten verstoken is geweest.
Volgens vaste jurisprudentie komt het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Nu gebleken is dat deze door de man zelf teweeggebrachte inkomensvermindering inmiddels hersteld is zal voormeld salaris uitgangspunt zijn voor het bepalen van de draagkracht van de man. Daarbij komt dat niet is komen vast te staan gedurende welke periode de man gedetineerd is geweest, noch welke invloed dit heeft gehad op zijn inkomen.
De rechtbank neemt de volgende niet - danwel onvoldoende - betwiste lasten in aanmerking:
- alimentatie kinderen eerder huwelijk ad € 150,-- per maand;
- kosten omgangsregeling kinderen eerder huwelijk ad € 100,-- per maand;
- consumptief krediet Postbank ad € 35,-- per maand;
- premie ziektekostenverzekering ad € 51,65 tot en met december 2005, vanaf januari 2006 € 112,70 per maand;
De vrouw heeft de volgende opgevoerde lasten betwist:
- de schuld aan zijn vader ad € 1.400,--, te betalen in termijnen van € 250,-- per maand met ingang van 1 december 2005;
- de schuld aan zijn broer [G.] ad € 2.000,--, te betalen in termijnen van € 100,--;
- kosten opstal-, inboedel- en glasverzekering ad € 77,23 per drie maanden;
- de schuld aan het C.J.I.B. ad € 300,--, te vermeerderen met rente, in verband met de door de politierechter bij uitspraak van 5 augustus 2005 opgelegde geldboete, te betalen in termijnen van € 100,-- per maand;
- de schuld ad € 191,30 aan transfair (mobiel), te betalen in 2 maandelijkse termijnen van € 100,-- en € 91,30;
- kosten van inwoning ad € 300,-- per maand;
- kosten Eneco van € 50,-- per maand;
- kosten DZH Duinwater van € 50,-- per maand.
Met betrekking tot de schulden van de man aan zijn vader en zijn broer wordt het volgende overwogen.
De man heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze schulden is aangegaan als gevolg van het feit dat hij gedurende enige tijd vanwege zijn detentie zonder inkomen is geweest en dat hij, na beëindiging van zijn detentie, spullen nodig had, zoals een bed, matras, etc. Bovendien kon hij van zijn broer spullen overnemen, omdat zijn broer verhuisde.
De vrouw heeft het bestaan en de noodzaak van deze schulden betwist. De schuld aan de vader is vermeld in een ongetekende, op 21 november 2005 opgestelde verklaring, welke volgens de vrouw niet als bewijsstuk kan dienen. Van de schuld aan de broer is geen bewijsstuk overgelegd, terwijl de man ter terechtzitting heeft verklaard dat hij af en toe € 100,-- aan zijn broer afbetaalt.
De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van de schulden, de noodzaak tot het aangaan daarvan en de verplichting tot maandelijkse aflossing onvoldoende zijn komen vast te staan, zodat de rechtbank daarmee geen rekening zal houden.
Daarbij komt dat hiervoor reeds is overwogen dat voor wat betreft de draagkracht van de man dient te worden uitgegaan van zijn verdiencapaciteit, zonder rekening te houden met de tijdelijke inkomsten-vermindering als gevolg van zijn detentie. Dit uitgangspunt zou geweld worden aangedaan wanneer in het kader van de draagkracht wél rekening zou worden gehouden met schulden voorzover deze door die tijdelijke inkomstenvermindering zijn veroorzaakt.
De rechtbank zal voorts geen rekening houden met de schuld aan het C.J.I.B. De rechtbank acht het ongepast en onredelijk om met deze schuld rekening te houden, nu dit een schadevergoeding aan de staat betreft ten gunste van de vrouw, in verband met een door de man jegens de vrouw gepleegd strafbaar feit (verbale bedreiging met misdrijf).
De rechtbank zal evenmin rekening houden met de schuld aan Transfair B.V., nu de vrouw heeft betwist dat in het kader van de bepaling van de draagkracht van de man met deze schuld rekening dient te worden gehouden en de man onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat dit een gezamenlijke schuld betreft uit de tijd dat partijen nog samenwoonden. Voorts heeft de man ter zitting verklaard dat deze schuld nagenoeg is afgelost. Op de datum van de zitting stond er volgens de man nog een bedrag open van € 191,30.
De rechtbank zal ten slotte ook geen rekening houden met eventuele kosten van inwoning, nu de man deze na betwisting door de vrouw niet heeft aangetoond.
De rechtbank zal rekening houden met de volgende lasten:
- de kosten opstal-, inboedel- en glasverzekering ad € 77,23 per 3 maanden, derhalve € 25,74 per maand;
- kosten Eneco van € 50,-- per maand (6x);
- kosten DZH Duinwater van € 50,-- per maand (2x).
Wat betreft de verzekeringskosten van € 77,23 per 3 maanden, wordt overwogen dat de man daarvan een bewijsstuk heeft overgelegd. De vrouw heeft weliswaar verklaard dat zijzelf inmiddels eveneens een opstal-, inboedel- en glasverzekering voor de echtelijke woning heeft doen afsluiten, echter gesteld noch gebleken is dat zij daarvan mededeling aan de man heeft gedaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de man deze verzekeringen ook na november 2005 heeft moeten aanhouden.
Wat de energie- en waterkosten betreft, heeft de man ter terechtzitting onweersproken gesteld dat dit de eindafrekening betreft van de voor rekening van beide partijen verbruikte energie en water in de echtelijke woning. De man heeft verklaard dat hij nog 6 termijnen à € 50,-- aan Eneco dient te voldoen en 2 termijnen à € 50,-- aan DZH Duinwater. De rechtbank daarom zal vanaf 1 januari 2006, voor de duur van 8 maanden, rekening houden met deze schulden tot een bedrag van € 50,-- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw conform haar behoefte redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Gelet op het feit dat het hier procedures van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in beide zaken te compenseren als hierna vermeld.
in de voorlopige voorzieningsprocedure (rek.nr. 05-7180):
bepaalt de som welke de man voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw voor de periode van 2 juni 2005 tot en met 31 juli 2005 op € 300,-- per maand,
bepaalt de som welke de man voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw voor de periode vanaf 1 augustus 2005 totdat de vrouw de woonruimte te (postcode) [D.], [a-]straat 62, zal hebben verlaten op € 750,-- per maand,
bepaalt de som welke de man voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw voor de periode nadat de vrouw de woonruimte te (postcode) [D.], [a-]straat 62, zal hebben verlaten op € 300,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen op de 1e van de maand;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak (rek.nr. 05-3851):
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op 20 december 2002 in de gemeente [E.];
beveelt de verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap welke door de scheiding wordt ontbonden;
benoemt, voor het geval partijen het over de keuze van een notaris niet eens worden, tot notaris ten overstaan van wie de verdeling behoort te worden tot stand gebracht:
mr. H.R. Doorduyn, notaris te [D.], dan wel de plaatsvervanger;
benoemt, voor het geval een partij weigert of nalatig blijft tot de verdeling mede te werken, tot onzijdig persoon volgens de wet:
voor de man mr. J.B. Peters, kantoorhoudende te [D.],
voor de vrouw mr. D. Soekarman-Weeteling, kantoorhoudende te Delft;
verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woonruimte te (postcode) [D.], [a-]straat 62, en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en totdat de vrouw de woonruimte te (postcode) [D.], [a-]straat 62 zal hebben verlaten, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 750,-- per maand,
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand vanaf de dag dat de vrouw de woonruimte te (postcode) [D.], [a-]straat 62 zal hebben verlaten, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 300,-- per maand,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen op de 1e van de maand,
en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th.G. Lautenbach, bijgestaan door mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2006