4.1 De kantonrechter heeft zich er van vergewist of het verzoek verband houdt met een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
4.2 Het verzoek is voorwaardelijk gedaan, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst niet per 31 augustus 2006 is beëindigd. Onder die voorwaarde wordt dan ook beslist. Er wordt derhalve in deze beslissing uitgegaan van de veronderstelling dat de overeenkomst niet van rechtswege per 31 augustus 2006 tot een einde is gekomen.
4.3 Het is een gegeven dat de detacheringsovereenkomst tussen [A.] en Shell, op basis waarvan [B.] werkzaam was, tot een einde is gekomen. De juistheid en wijze van totstandkoming van de daaraan ten grondslag liggende beslissing van Shell staan in het kader van deze procedure - tussen [A.] en [B.] - niet ter beoordeling van de kantonrechter. Het vorenstaande betekent dat [B.] zijn laatstelijk verrichte werkzaamheden niet kan voortzetten. Daarvan is ook sprake indien zijn werkzaamheden bij Shell feitelijk niet zijn vervallen maar [B.] vervangen is door een vaste werknemer van Shell, zoals [B.] betoogt en [A.] niet heeft betwist.
4.4 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat in dit geval sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de dienstbetrekking tussen partijen billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen.
4.5 Met betrekking tot de vraag of aan [B.] een vergoeding toekomt ten laste van [A.] overweegt de kantonrechter het volgende.
4.6 De noodzaak tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [B.] ligt in de risicosfeer van [A.]. [B.] treft terzake geen verwijt.
4.7 Evenmin treft [A.] een verwijt van de ontstane situatie. Niet is gebleken dat [A.] zodanige invloed op Shell zou kunnen uitoefenen dat zij Shell ervan had kunnen en moeten overtuigen de detachering van [B.] te continueren. Van enige andere concrete positie die [B.] zou kunnen vervullen bij Shell of elders, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat [A.] meer moeite had kunnen en moeten doen om [B.] bij een andere klant te werk te stellen, mede gelet op de onweersproken stelling van [A.] dat zij normaliter alleen technisch personeel detacheert en haar klantenkring dus ook bestaat uit bedrijven die behoefte hebben aan technisch personeel.
4.8 Nu aan geen van beide partijen een verwijt te maken valt van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de redenen voor de ontbinding in de risicosfeer van [A.] liggen, is sprake van een neutrale situatie die toekenning van de hierna te melden vergoeding aan [B.] rechtvaardigt.
4.9 Bij de berekening van de vergoeding zal de kantonrechter slechts rekening houden met de feitelijke dienstjaren van [B.] bij [A.]. De kantonrechter zal de dienstjaren van [B.] bij Shell voorafgaand aan de detachering door [A.] niet mee laten wegen voor de vergoeding, hoewel [A.] wel als opvolgend werkgever in de zin van art 7:668a lid 2 BW kan worden beschouwd, aangezien uit de getuigschriften van Shell blijkt dat [B.] bij Shell zowel tijdens zijn detachering via [C.] als ook tijdens zijn detachering via [A.] steeds dezelfde functie heeft vervuld en [A.] dit niet heeft weersproken.
4.10 De kantonrechter acht het echter niet billijk om de voorafgaande dienstjaren mee te tellen, mede gelet op het relatief korte dienstverband van [B.] bij [A.] (1 jaar) in verhouding tot de dienstjaren bij [C.] (3 jaar) en gelet op de omstandigheden waaronder de arbeidsovereenkomst tussen [A.] en [B.] tot stand is gekomen. De kantonrechter doelt hierbij op het feit dat [B.] feitelijk reeds beschikte over het detacheringscontract met Shell, zijn vorige werkgever [C.] na drie jaar detachering niet langer bereid was om [B.] nog langer te detacheren bij Shell vanwege de arbeidsrechtelijke risico’s, waarna [B.] zich vervolgens zelf heeft gewend tot [A.] met het verzoek om hem bij Shell te detacheren, hetgeen heeft geleid tot de onderhavige arbeidsovereenkomst. Bij het meetellen van de voorgaande dienstjaren zou er naar het oordeel van de kantonrechter een wanverhouding ontstaan tussen de relatief korte periode waarin [A.] [B.] “te gelde” heeft kunnen maken bij Shell en de hoogte van de aan [B.] toe te kennen ontbindingsvergoeding, hetgeen gelet op de overige omstandigheden in de onderhavige situatie niet tot een billijke uitkomst zou leiden.
4.11 Hetgeen partijen over en weer voor het overige nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een andere conclusie. Dat [B.] vanaf 31 augustus 2006 geen werkzaamheden meer heeft verricht en nog twee weken zijn auto mocht gebruiken komt voor rekening en risico van [A.] en kan niet aan [B.] worden toegerekend. Voor een matiging van de vergoeding op die grond is dan ook geen aanleiding.
4.12 Anders dan [B.] heeft verzocht, wordt geen rekening gehouden met de fictieve opzegtermijn. De wetgever heeft niet beoogd deze termijn voor rekening van de werkgever te laten komen.
4.13 De kantonrechter ziet aanleiding de kosten van de procedure zo te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.14 [A.] heeft geen vergoeding aangeboden, zodat zij ingevolge artikel 7:685 lid 9 BW in de gelegenheid wordt gesteld haar verzoek desgewenst in te trekken. Indien zij haar verzoek intrekt, wordt zij in de kosten van de procedure veroordeeld.