ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5402

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535438-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met gebruik van een vuisthamer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 19 juli 2006, na een woordenwisseling, een vuisthamer uit zijn auto gehaald en het slachtoffer, [benadeelde partij 2], zonder duidelijke reden op het hoofd en de ribben geslagen. Het slachtoffer liep hierdoor drie driehoekige wonden op zijn hoofd op. De rechtbank oordeelt dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard, wat leidt tot de conclusie van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn vriendin, [benadeelde partij 1]. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, inclusief deelname aan het programma 'Triple Ex'. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding van € 300,18 toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inbeslaggenomen vuisthamer aan het verkeer zal worden onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535438-06
's-Gravenhage, 15 december 2006.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden - locatie Scheveningen-Noord", Unit 2, te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 december 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.L.T. van Roy, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. T. Berger heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit deelname aan een programma als "Triple Ex" inhoudt.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 1 zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Tenslotte heeft de officier van justitie geconcludeerd tot:
- niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats];
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van € 300,18.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Overwegingen met betrekking tot de vrijspraak ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij gewijzigde dagvaarding onder 2 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat de telastgelegde bewoordingen niet, althans onvoldoende, wordt gesteund door andere bewijsmiddelen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair telastgelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel dat bij het slachtoffer is ontstaan, oppervlakkig is. Nu de verwondingen beperkt van aard zijn en het letsel niet als ernstig valt aan te merken, is niet aan te nemen dat verdachte het slachtoffer onbelemmerd en voluit met een hamer op het hoofd heeft geslagen. De uiterlijke gedragingen van verdachte leiden dan ook niet tot de conclusie dat hij de dood van het slachtoffer wilde bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat verdachte, ten tijde van het gewelddadig incident, een hamer hanteerde, leidt nog niet tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel had, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer, [benadeelde partij 2], met een hamer op het hoofd heeft geslagen. Zowel de verklaringen van het slachtoffer als van de getuigen wijzen hierop. Voorts wijst de aard van het letsel van het slachtoffer - drie driehoekige wonden - hierop. Het is algemeen bekend dat het slaan op het hoofd met een zwaar voorwerp dodelijk letsel met zich mee kan brengen. Het hoofd en de schedel zijn kwetsbare delen van het menselijk lichaam. Door een vuisthamer van, naar eigen zeggen, een gewicht van rond de vier kilo ter hand te nemen en daarmee in te slaan op dat kwetsbare deel van het menselijk lichaam, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat daaruit dodelijk letsel zou voortvloeien. Om deze reden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotiveringen.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [benadeelde partij 2]. Op 19 juli 2006 heeft hij na een woordenwisseling bij een café een vuisthamer uit de kofferbak van zijn auto gehaald en zonder duidelijke reden het slachtoffer op de ribben en meermalen op het hoofd geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor drie driehoekig gelijmde wonden van 1 tot 2 cm op zijn (achter)hoofd opgelopen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij een vuisthamer van aanzienlijk gewicht ter hand heeft genomen en een ander daarmee letsel heeft toegebracht. Het is van algemene bekendheid dat het slaan op een hoofd ernstige gevolgen met zich mee kan brengen, zeker wanneer dit gebeurt door middel van een zware vuisthamer. Verdachte heeft, zo blijkt uit diverse verklaringen van ooggetuigen, meermalen ingeslagen op het hoofd van verdachte. Dat het slachtoffer ondanks dit grove handelen niet is overleden of ernstiger en/of blijvend letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid te noemen die geenszins aan verdachte te danken is.
Voorts heeft verdachte zich, nota bene tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van het voornoemd feit, schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn vriendin, [benadeelde partij 1].
Verdachte heeft zich in beide gevallen van grove gewelddadigheden bediend teneinde in zijn beleving bestaande conflictsituaties te beëindigen. Hij heeft zich niet bekommerd om het feit dat dit soort buitensporige gedragingen in het uitgaansleven een bijzonder onveilig gevoel oplevert bij anderen. Daarnaast is het hem zeer aan te rekenen dat hij ook in de relatiesfeer geweld heeft gebruikt.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Psycho-Medisch Centrum Parnassia d.d. 28 november 2006. De reclassering meldt dat verdachte deelneemt aan het programma van de verslaafdenbegeleidingsafdeling (VBA) in het huis van bewaring waar hij momenteel verblijft. Mede vanwege dit verblijf op de VBA heeft verdachte besloten na of mogelijk tijdens zijn detentie een langdurig klinisch behandelprogramma te volgen. In overleg met de rapporteur wordt het programma "Triple Ex" het meest passend bevonden. Uit navraag is gebleken dat verdachte op korte termijn hieraan kan deelnemen.
Daarnaast meldt de reclassering dat de recidivekans van verdachte gemiddeld is, waarin verdachte's middelengebruik een sterke recidive bepalende factor is. Daarom adviseert de reclassering naast een groot onvoorwaardelijk strafdeel in combinatie met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook de voorwaarde dat verdachte een klinisch programma volgt, ook als dit inhoudt dat hij zich laat behandelen bij "Triple Ex" van Parnassia Circuit Forensische en Intensieve Zorg.
De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat verdachte zich blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 juli 2006 in het verleden voornamelijk schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten die verband houden met zijn middelengebruik, maar dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden. Daarnaast beziet de rechtbank verdachte's houding en met name zijn gedrag tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis als een indicatie voor de oplegging van een aanzienlijke onvoorwaardelijke straf. De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Mede met het zicht op het verband tussen zijn eerdere veroordelingen en zijn middelengebruik hecht de rechtbank veel waarde aan verdachte's deelname aan het programma "Triple Ex". Daarom zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel reclasseringstoezicht en deelname aan dit programma verbinden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
[benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 850,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de gestelde schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
[benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 300,18.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken.
De rechtbank overweegt dat vordering door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden is gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,18 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36d, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 17 juli 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 20 juli 2006,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 24 juli 2006,
en welke schorsing werd opgeheven op : 24 augustus 2006.
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, i.c. de sector justitiële verslavingszorg van psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit deelname aan het programma "Triple Ex" inhoudt;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: 2 joints;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 300,18,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,18 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P.A.M. Hoek, voorzitter,
M.M. van der Nat en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A.N.M. Siem Tjam, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2006.
Mr. P.A.M. Hoek is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.