ECLI:NL:RBSGR:2007:BA1713

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
601418 RL EXPL 06-15607
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en zorgplicht van HagaZiekenhuis jegens minderjarige kinderen

In deze zaak hebben eisers, wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen, HagaZiekenhuis aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De eisers stellen dat de handicaps van hun kinderen en de spontane abortussen van de moeders het gevolg zijn van blootstelling aan lachgas tijdens hun werkzaamheden in het ziekenhuis. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eisers niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen, omdat deze niet kunnen worden aangemerkt als vorderingen betreffende een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de zaak daarom verwezen naar de meervoudige kamer van de sector civiel van de Rechtbank 's-Gravenhage, op basis van artikel 98 Rv. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de vorderingen van de vaders van de minderjarige kinderen niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen, omdat deze vorderingen niet voldoen aan de vereisten van artikel 93 Rv. De zaak is complex en leent zich niet voor behandeling door één rechter, wat de beslissing om te verwijzen naar de meervoudige kamer rechtvaardigt. De eisers hebben hun vorderingen gebaseerd op verschillende artikelen van het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 7:658 en 6:162 BW, en de kantonrechter heeft de relevante juridische termen en artikelen in zijn overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
MFB
rolnr. 601418 RL EXPL 06-15607
5 maart 2007
Vonnis in de zaak van:
1. [eiseres 1] en [eiser 2],
procederend in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige dochter [minderjarige A.] en voor zichzelf,
wonende te [woonplaats A.],
en
2. [eiseres 3] en [eiser 4],
procederend in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon [minderjarige B.] en voor zichzelf,
wonende te [woonplaats B.],
eisers,
gemachtigde: mr. J.W. Koeleman,
tegen
de stichting Stichting HagaZiekenhuis,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder.
Partijen zullen in het hiernavolgende worden aangeduid als "[eiseres 1]", "[eiser 2]", "[eiseres 3]", "[eiser 4]" en "HagaZiekenhuis".
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 1 augustus 2006, met producties;
- de incidentele conclusie tot verwijzing, tevens houdende conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van antwoord inzake de conclusie tot verwijzing.
Beoordeling
1. De hierboven vermelde processtukken worden als hier ingelast beschouwd.
2. [eiseres1] en [eiseres 3] zijn beide in loondienst werkzaam van HagaZiekenhuis (voorheen Ziekenhuis Leyenburg) te 's-Gravenhage op de afdeling verloskunde.
3. [eiseres 1] is op [geboortedatum] 1998 bevallen van een dochter, [minderjarige A.]. [eiser 2] is de vader van [minderjarige A.]. [minderjarige A.] is geboren zonder anus en heeft in verband daarmee veelvuldige operaties ondergaan.
4. Na de geboorte van [minderjarige A.] is [eiseres 1] nog drie keer zwanger geweest. Alle zwangerschappen zijn geëindigd in een spontane abortus.
5. [eiseres 3] is op [geboortedatum] 1998 bevallen van een zoon, [minderjarige B.]. [eiser 4] is de vader van [minderjarige B.]. [minderjarige B.] is bekend met een niet-erfelijke vorm van het syndroom van Down, alsmede met een verzwakking in de luchtpijp en een niet open aangelegde slokdarm.
6. Eisers stellen dat de handicaps van [minderjarige A.] en [minderjarige B.] en de spontane abortussen van [eiseres 1] het gevolg zijn van het feit dat [eiseres 1] en [eiseres 3] tijdens hun werkzaamheden voor HagaZiekenhuis blootgesteld zijn aan het middel Entonox (lachgas).
7. Eisers vorderen in de onderhavige procedure - zakelijk weergegeven - :
- een verklaring voor recht dat HagaZiekenhuis aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die is geleden en nog zal worden geleden als gevolg van de blootstelling van [eiseres 1] en [eiseres 3] aan lachgas;
- schadevergoeding op te maken bij staat;
- veroordeling van HagaZiekenhuis in de proceskosten.
8. [eiseres 1] en [eiseres 3] baseren hun vordering op de artikelen 7:658 en 611 BW. [eiser 2] en [eiser 4] baseren hun vordering op artikel 6:162 BW.
9. HagaZiekenhuis heeft bij incidentele conclusie tot verwijzing gevorderd dat de zaak wordt verwezen naar de sector civiel van de Rechtbank. Zij voert daartoe aan dat de vorderingen die eisers hebben ingesteld als wettelijk vertegenwoordigers van hun kinderen niet behoren tot het takenpakket van de sector kanton. Dit geldt ook voor de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 3] voor zichzelf, omdat deze - wellicht met uitzondering van de vordering van [eiseres 1] met betrekking tot de miskramen - afgeleid zijn van de vorderingen van de kinderen zelf. Van samenhang van de vorderingen als bedoeld in art. 94 lid 2 Rv. is geen sprake. Wat daarvan ook zij, is het in ieder geval gerechtvaardigd de zaak op grond van artikel 98 Rv. naar de rechtbank te verwijzen.
10. Eisers voeren verweer in het incident. Zij voeren aan dat de schade is ontstaan tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van [eiseres 1] en [eiseres 3]. Daarom is sprake van een aardzaak als bedoeld in artikel 93 sub c Rv. en behoort deze tot de competentie van de kantonrechter. De vorderingen van [eiser 2] en [eiser 4] als wettelijke vertegenwoordigers zijn gebaseerd op artikel 6:162 BW. Het onrechtmatig handelen van HagaZiekenhuis bestaat uit het handelen in strijd met een wettelijke plicht, namelijk de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW. Door de samenhang tussen de vorderingen is de kantonrechter ingevolge artikel 94 lid 2 Rv. bevoegd om van de vorderingen van [minderjarige A.] en [minderjarige B.] en van [eiser 2] en [eiser 4] kennis te nemen.
11. Eisers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat HagaZiekenhuis onrechtmatig heeft gehandeld jegens [minderjarige A.] en [minderjarige B.]. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de vordering van eisers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige A.] en [minderjarige B.] in zoverre niet worden aangemerkt als een vordering betreffende een arbeidsovereenkomst. Dat aan het onrechtmatige handelen van HagaZiekenhuis jegens [minderjarige A.] en [minderjarige B.] ten grondslag wordt gelegd dat HagaZiekenhuis in haar zorgplicht als werkgever jegens [eiseres 1] en [eiseres 3] te kort geschoten is, is voor de toepasselijkheid van art 93 sub c onvoldoende.
12. Dit brengt mee dat de kantonrechter op grond van het bepaalde in artikel 93 sub b Rv. niet bevoegd is om te oordelen over de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 4]. Het beroep van eisers op artikel 94 lid 2 Rv. gaat niet op. Artikel 94 lid 2 Rv. ziet slechts op het geval waarin een eiser tegen een gedaagde in één dagvaarding meer dan een vordering instelt, waarvan er tenminste één een aardvordering is als bedoeld in artikel 93 Rv. onder c of d Rv.. Artikel 94 lid 2 Rv. ziet met andere woorden op objectieve cumulatie. Een regel voor het geval van subjectieve cumulatie kent de wet niet. Wanneer, zoals in casu, sprake is van meerdere eisers, zal per eiser beoordeeld moeten worden of de kantonrechter bevoegd is.
13. Met betrekking tot de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 3] is het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv. wel van toepassing, nu hun vorderingen deels gebaseerd zijn op artikel 93 onder c Rv. Gelet op de aard en de omvang van de zaak is de kantonrechter echter van oordeel dat de zaak zich niet leent voor behandeling en beslissing door één rechter. Daarom zal de kantonrechter de zaak met toepassing van artikel 98 Rv. verwijzen naar de meervoudige kamer van de sector civiel van de Rechtbank. Anders dan eisers aan het slot van hun conclusie van antwoord inzake de conclusie tot verwijzing stellen verliezen zij daarmee niet een instantie. Zowel van vonnissen van de kantonrechter als van vonnissen van de sector civiel kan in appel gekomen worden bij het gerechtshof.
Beslissing
De kantonrechter:
1. in de zaken van [eiser 2] en [eiser 4]:
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel;
2. in de zaken van [eiseres 1] en [eiseres 3]:
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel;
3. bepaalt dat partijen procureur dienen te stellen ter rolle van de rechtbank op woensdag 18
april 2007 om 10.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.F. Baaij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2007.