ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3560

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
578714 \ CV EXPL 06-3261
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op rechtsverwerking in civiele procedure tussen UWV en gedaagde

In deze civiele procedure, aangespannen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) tegen een gedaagde, heeft de kantonrechter op 8 maart 2007 uitspraak gedaan. De zaak betreft een beroep op rechtsverwerking door de gedaagde, die zich beroept op het feit dat UWV na een brief van 19 september 2002 tot december 2005 niets van zich heeft laten horen. De gedaagde, die in juli 1998 zijn bedrijf heeft beëindigd, stelt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij zijn verplichtingen naar behoren had afgehandeld. Hij heeft geen originele facturen meer en kan de openstaande bedragen niet verifiëren, wat zijn verweer bemoeilijkt.

Tijdens de comparitie van partijen heeft UWV verklaard dat de vordering is verminderd met administratieve afboekingen, maar dat deze verminderingen niet te maken hebben met betalingen of crediteringen. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen de lange periode van stilzwijgen van UWV en de onduidelijkheid rondom de facturen en betalingen meegewogen. De rechter oordeelt dat de gedaagde onredelijk in zijn verweer is benadeeld door het lange wachten van UWV en dat het beroep op rechtsverwerking slaagt.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van UWV afgewezen en UWV veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige communicatie in incassozaken en de rechten van gedaagden om zich te verweren tegen verouderde vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Delft
KF/WJ
rolnr 578714 \ CV EXPL 06-3261
8 maart 2007
Vonnis in de zaak van:
De rechtspersoon naar publiek recht
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Gouda,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R. van de Beek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Partijen worden aangeduid als UWV en [gedaagde].
Procedure:
- het tussenvonnis van 21 december 2006;
- de comparitie van partijen gehouden op 23 januari 2007.
Rechtsoverwegingen
1. Hetgeen is overwogen en beslist in voormeld tussenvonnis geldt als hier overgenomen.
2. Voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft UWV een debiteurenoverzicht met de onderliggende facturen overgelegd. Uit dit overzicht blijkt dat het openstaande bedrag op 28 november 2006 is verminderd met een bedrag van € 684,14 en op 12 december 2006 met een bedrag van € 39,09.
3. Ter comparitie is door UWV het volgende naar voren gebracht:
- UWV heeft haar vordering verminderd met voornoemde bedragen. Deze verminderingen betreffen administratieve afboekingen en niet meer kan worden achterhaald wat daarvan de reden is. De verminderingen zijn niet te wijten aan de omstandigheid dat er is betaald, en het is ook niet zo dat er is gecrediteerd of dat premies niet langer verschuldigd zijn.
- De reden dat [gedaagde] na zijn brief van 19 september 2002 tot 5 december 2005 niets meer van UWV heeft vernomen is gelegen in de omstandigheid dat er onenigheid is geweest tussen UWV en het voormalig incassobureau. Door die onenigheid is de zaak teruggenomen en vervolgens weer opnieuw uit handen gegeven.
- Hoewel het GUO en SGG twee apart van elkaar opererende instanties waren, is doordat deze twee instanties gezamenlijk factureerden de ontstane verwarring enigszins begrijpelijk. De betaling van € 7.697,54 van SGG aan UWV was niet geoormerkt. Deze betaling had wellicht moeten worden toegerekend aan de oudste facturen, dan wel naar evenredigheid aan de aanvankelijk door [gedaagde] aangemerkte factuurnummers. [gedaagde] heeft niet meer betalingen gesteld dan deze, zodat ongeacht aan welke facturen deze betaling moet worden toegerekend, er nu nog een bedrag van € 1.610,12 open staat.
- UWV heeft op geen enkele manier te kennen gegeven dat UWV zijn vordering niet meer zou incasseren, zodat het beroep op rechtsverwerking niet gehonoreerd kan worden.
- De facturen zijn gebaseerd op opgaven die indertijd door [gedaagde] zelf zijn gedaan, zodat de stelling van [gedaagde] dat hij zich niet kan verweren niet opgaat.
4. Ter comparitie is door [gedaagde] het volgende naar voren gebracht:
- [gedaagde] ziet nog altijd onvoldoende aanknopingspunten om het debiteurenoverzicht te verifiëren aan de hand van de facturen. Voor [gedaagde] is het, zeker nu ook het openstaande bedrag weer veranderd is, onmogelijk om na te gaan welke bedragen hij verschuldigd was aan UWV en welke bedragen betaald zijn.
- [gedaagde] heeft in juli 1998 zijn bedrijf beëindigd. Totdat hij in 2002 voor het eerst bericht kreeg van UWV verkeerde hij in de veronderstelling dat hij alles naar behoren had afgehandeld. [gedaagde] heeft geen originele facturen meer in zijn bezit. [gedaagde] heeft ook geen contact meer met de boekhouder die ten tijde van de beëindiging van zijn bedrijf in 1998 de administratie verzorgde. Deze boekhouder is wegens ziekte opgehouden met werken. Het is voor [gedaagde] dan ook niet mogelijk om na te gaan hoe hoog de facturen van SGG waren die [gedaagde] op 10 juli 1998 gelijktijdig met de facturen met nummer 87676 en 45854 meende te betalen.
- Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking is niet louter gebaseerd op het enkele tijdsverloop. Nadat (de gemachtigde van) [gedaagde] in 2002 uitvoerig contact heeft gehad met de gemachtigde van UWV, heeft deze uiteindelijk niets meer van zich laten horen. Een burger hoeft nadat een incassotraject is afgesloten niet meer te verwachten dat drie jaar naderhand de vordering alsnog geïncasseerd wordt.
- Sinds 2002 heeft UWV zijn vordering gebaseerd op de drie facturen. Indien UWV nu andere facturen aan zijn vordering ten grondslag wenst te leggen, geldt voor die andere facturen dat deze inmiddels zijn verjaard. Indien deze facturen niet verjaard zijn, beroept [gedaagde] zich met betrekking tot die facturen eveneens op rechtsverwerking.
5. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking slaagt. Bij dit oordeel acht de kantonrechter het navolgende van belang:
a) de omstandigheid dat (de gemachtigde van) UWV na de brief van 19 september 2002 van de gemachtigde van [gedaagde] tot december 2005 niets van zich heeft laten horen. Hierbij acht de kantonrechter mede van belang dat voornoemde brief wordt afgesloten met de frase "Bij geen nader bericht beschouw ik zaak als afgedaan" en enig bericht van de zijde van UWZ drie jaar is uitgebleven;
b) de omstandigheid dat UVW nimmer heeft gereageerd op de door haar van en namens [gedaagde] ontvangen brieven waarin om specificatie van de vordering werd verzocht;
c) de omstandigheid dat UWV in deze procedure niet langer zijn, naar eigen zeggen sinds 1998 ingenomen, standpunt handhaaft dat de vordering gebaseerd is op de facturen van 24 maart, 4 april en 2 mei 1998;
d) het gegeven dat [gedaagde] per 1 juli 1998 zijn bedrijf heeft beëindigd;
e) de omstandigheid dat de toenmalige boekhouder van [gedaagde] zijn activiteiten inmiddels heeft gestaakt wegens ziekte;
f) de omstandigheid dat UWV de vordering ruim acht jaar naderhand op niet nader te verklaren gronden vermindert;
Onder deze omstandigheden wordt [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onredelijk in zijn verweer benadeeld indien UWV zijn vorderingsrecht alsnog zou kunnen uitoefenen.
6. De stelling van UWV dat de facturen gebaseerd zijn op opgaven van [gedaagde] zelf en dat UWV op geen enkele wijze te kennen heeft gegeven dat hij afzag van zijn vorderingsrecht, maakt dit niet anders.
7. Gelet op het bovenstaande dient de vordering van UWV te worden afgewezen.
8. Hetgeen door partijen overigens naar voren is gebracht behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking meer.
9. UWV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
Beslissing
De kantonrechter:
1. wijst de vordering van UWV af;
2. veroordeelt UWV in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,--, als het aan de gemachtigde van [gedaagde] toekomende salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting d.d. 8 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.