RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.610.742/07
's-Gravenhage, 13 juni 2007.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 mei 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H. Pelle, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. F. Brekelmans heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde feit wordt veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 230 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Overweging met betrekking tot het bewijs.
Verdachte heeft zijn auto stapvoets achteruit gereden van de oprit van zijn woning naar de rijweg. Naar eigen zeggen is hij gestopt voordat hij de weg opreed en heeft hij goed gekeken of de weg vrij was. Hij werd in zijn waarneming op geen enkele wijze gehinderd en had vrij zicht op de weg. Nadat hij de weg was opgereden is hij aangereden tegen de auto van het slachtoffer die hem op dat ogenblik aan de achterzijde passeerde en die hij niet had gezien.
Verdachte heeft vrijspraak bepleit, en in dat verband aangevoerd dat hij vóór en tijdens het achteruitrijden goed heeft gekeken of er passerend verkeer was.
In de lijn van de Hoge Raad 10 september 1991 (NJ.91, 839) en Hoge Raad 17 december 1992 (NJ.02, 549) is de rechtbank niettemin van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld.
Achteruitrijden is een bijzondere manoeuvre, die extra voorzichtigheid vergt. Niet is gebleken van bijzondere, niet aan verdachte toe te rekenen omstandigheden, die kunnen verklaren waarom verdachte de auto van het passerende slachtoffer toch niet heeft kunnen zien. Hij had hem derhalve kunnen zien, en dus ook moéten zien. Het feit dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien, en diens auto tijdens zijn achteruitrij-manoeuvre heeft geraakt, brengt aanmerkelijke onvoorzichtigheid/onoplettendheid met zich mee.
Van de zijde van de verdediging is verzocht om aanhouding teneinde de forensische geneeskundige van GGD Hollands Midden, de heer T.J. Elsendoorn op te roepen, nu volgens de verdediging twijfel bestaat over het oorzakelijk verband tussen de aanrijding en de later ingetreden dood van het slachtoffer die, na te zijn aangereden door verdachte, met zijn auto hard is gebotst tegen onder andere een stenen muurtje.
De rechtbank wijst dit verzoek af.
Uit de medische verklaring betreffende een niet-natuurlijk overlijden van het slachtoffer d.d. 05-06-2006 van voornoemde T.J. Elsendoorn volgt dat het slachtoffer in een weliswaar broze, maar een in evenwicht zijnde gezondheid had. De als gevolg van de botsing ontstane fracturen, in combinatie met het reeds aanwezige longlijden, veroorzaakte een verstoorde ademhaling en longfunctie. Deze laatste belastte het hart zodanig dat een hartritmestoornis volgde die een beroerte tot gevolg had met blijvende verlammingsverschijnselen.
De algeheel verslechterde conditie van het slachtoffer had een bewustzijnsdaling en een nieuwe longontsteking tot gevolg, waaraan hij is overleden. Volgens de forensisch geneeskundige kan gesteld worden dat het slachtoffer nog zou hebben geleefd indien hem het ongeval niet was overkomen, en bestaat causaal verband tussen ongeval en overlijden.
Uit deze constateringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de complicaties van het ongeval het slachtoffer fataal zijn geworden.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het op de dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij het verrichten van een bijzondere verkeersmanoeuvre, te weten het met zijn personenauto vanuit een oprit achteruit de rijbaan oprijden, onvoldoende voorzichtigheid betracht en een hem naderende auto niet opgemerkt. Hij heeft bij het achteruitrijden de passerende auto geraakt. Die auto is als gevolg van deze botsing tegen een muur gereden.
De bestuurder van die auto is uiteindelijk aan de daarbij opgelopen verwondingen overleden.
De rechtbank ziet zich bij de bepaling van de strafmaat geplaatst voor het probleem dat enerzijds door het onoplettend handelen van verdachte een dode valt te betreuren, doch anderzijds dat duidelijk is dat verdachte het gevolg van zijn handelen nimmer heeft beoogd.
Dit is een voorbeeld van de tragische, strafbaar gestelde, vergissingen die voor iedere verkeersdeelnemer op de loer liggen. Dit laatste aspect zal de rechtbank zwaar laten wegen, en om die reden zal verdachte, anders dan de officier van justitie heeft geëist, slechts een geheel voorwaardelijke straf worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts gelet op het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van zestig uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van dertig dagen;
veroordeelt verdachte ter zake van feit voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
bepaalt dat genoemde straf en deze bijkomende straf niet zullen worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs O. van der Burg, voorzitter,
R.M. Berendsen en J.P. Wittop Koning, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2007.