ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8257

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
594076 CV EXPL 06-5028
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot terugbetaling van WAO-gat verzekering premies door pensioenfonds na invoering WIA

In deze zaak vorderden de besloten vennootschappen [A.] B.V., [B.] B.V. en [C.] B.V. (hierna: eisers) dat de stichting Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (hierna: BPL) verplicht werd om de premies voor de WAO-gat verzekering terug te betalen. De eisers stelden dat werknemers in de jaren 2004 en 2005 geen risico hadden gelopen op een WAO-hiaat door de invoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (WIA) per 1 januari 2006. De kantonrechter oordeelde dat de premies die door de eisers aan BPL waren afgedragen voor de collectieve WAO-hiaat verzekering, voor zover deze betrekking hadden op de jaren 2004 en 2005, aan de eisers moesten worden terugbetaald. De rechter stelde vast dat het AOP (Algemeen Reglement Arbeidsongeschiktheidspensioen) gekwalificeerd moest worden als een verzekeringsovereenkomst en dat er geen premie verschuldigd was indien er over een vol verzekeringsjaar geen risico was gelopen. De kantonrechter oordeelde dat BPL niet had kunnen besluiten om geen restitutie te verlenen, omdat de premies ten laste van de werknemers waren gekomen en de solidariteitsgedachte geen rol speelde in deze risicoverzekering. De rechter veroordeelde BPL om de premies terug te betalen met wettelijke rente vanaf 6 maart 2006 tot de dag van algehele betaling, en stelde BPL ook aansprakelijk voor de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 april 2007 door kantonrechter M.F. Baaij.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Delft
MFB
rolnr 594076 CV EXPL 06-5028
19 april 2007
Vonnis in de zaak van:
1. de besloten vennootschap [A.] B.V.,
2. de besloten vennootschap [B.] B.V. en
3. de besloten vennootschap [C.] B.V.
gevestigd te [plaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.C. Struycken-Veenhoff,
tegen
de stichting Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W. van Heest.
Partijen worden aangeduid als [eiser] c.s. en BPL.
Procedure:
- de dagvaarding van 29 juni 2006, met producties
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte houdende uitlating productie.
1. Feiten
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1 Werknemers van [eiser] c.s. hebben tot 1 januari 2006 verplicht deel genomen aan het arbeidsongeschiktheidspensioen van BPL (AOP). Dit AOP diende ter dichting van het zogenaamde WAO-hiaat, het verschil tussen de WAO-loondervingsuitkering en de WAO-vervolguitkering.
1.2 De door de werknemers van [eiser] c.s. verschuldigde premie werd krachtens artikel 13 van het Reglement inzake het arbeidsongeschiktheidspensioen jo. artikel 14 van het Algemeen Reglement door [eiser] c.s. ingehouden op het loon en afgedragen aan BPL.
1.3 Met ingang van 1 januari 2006 is de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (WIA) in werking getreden. Werknemers die tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden vallen onder de WIA en worden daarom niet meer geconfronteerd met een WAO-hiaat.
1.4 [eiser] c.s. hebben bij brief van 5 december 2005 verzocht om restitutie van de premies voor het AOP die vanaf 1 januari 2004 waren geïnd. BPL heeft op die brief niet gereageerd. Daarop heeft de gemachtigde van [eiser] c.s. BPL bij brief van 6 maart 2006 nogmaals aangeschreven en gesommeerd om binnen veertien dagen schriftelijk te bevestigen dat de premies zouden worden terugbetaald.
1.5 Bij brief van 20 maart 2006 heeft BPL aan de gemachtigde van [eiser] c.s. geschreven dat de premies over 2004 en 2005 niet zouden worden terugbetaald, omdat de premie over 2004 het WAO-hiaatrisico verbonden aan de WAO-uitkeringen die in 2004 zijn ingegaan dekt en omdat de premies over 2005 voor een ander doel binnen het pensioenfonds ten goede van de werknemers zouden worden aangewend.
1.6 Bij brief van 27 april heeft BPL dit standpunt nader toegelicht en gehandhaafd.
1.7 Bij brief van 15 juni 2006 heeft BPL [eiser] c.s. geïnformeerd dat de premie WAO-gat niet is terug te vragen en dat BPL in overleg met FNV en CNV heeft besloten om de helft van de premies die in 2004 en 2005 zijn betaald voor het WAO-gat aan te wenden als indexatiereserve voor actieve deelnemers aan het BPL. De andere helft is toegevoegd aan de algemene reserve.
2. Vordering
[eiser] c.s. vorderen dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. verklaart voor recht dat de door [eiser] c.s. aan BPL afgedragen premies ten behoeve van de collectieve WAO-hiaat verzekering als bedoeld in het Reglement Arbeidsongeschiktheidpensioen, voor zover deze betrekking hebben op de jaren 2004 en 2005, aan [eiser] moeten worden terugbetaald;
2. BPL veroordeelt om aan [eiser] c.s. de door [eiser] c.s. in de jaren 2004 en 2005 afgedragen premies terug te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 6 maart 2006 tot de dag van de algehele betaling,
met veroordeling van BPL in de kosten van de procedure.
[eiser] c.s leggen aan de vordering voormelde vaststaande feiten ten grondslag alsmede de navolgende stellingen.
2.1 Het AOP moet worden gekwalificeerd als een verzekeringsovereenkomst in de zin van art. 7: 925 lid 1 BW. Op grond van art. 7:938 BW is geen premie verschuldigd indien over een vol verzekeringsjaar geen risico is gelopen. De verzekeraar heeft slechts het recht om op de terug te betalen premie in mindering te brengen een billijke vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten, zoals de kosten van provisie en de administratiekosten.
2.2 Artikel 7: 925 lid 1 en artikel 7:938 BW zijn op 1 januari 2006 in werking getreden. Op grond van het toepasselijke overgangsrecht zijn deze bepalingen ook op de onderhavige situatie van toepassing, omdat de WAO-hiaat verzekering niet voor 1 januari 2006 is afgewikkeld. Ook op grond van het voor 1 januari 2006 toepasselijke recht geldt echter dat de verzekerde bij een risicoverzekering recht had op premierestitutie, indien er geen risico is gelopen (HR 17 februari 1950, NJ 1950, 387).
2.3 Gelet op de evenwichtige belangenbehartiging van de deelnemers waartoe het bestuur van BPL is gehouden, heeft BPL niet kunnen besluiten om niet tot (al dan niet gedeeltelijke) premierestitutie over te gaan. Bij een risicoverzekering als de onderhavige, waarbij de premies ten laste komen van de werknemers, speelt de solidariteitsgedachte geen rol.
2.4 Onjuist is dat aan restitutie praktische bezwaren verbonden zijn. Op grond van het bepaalde in art. 14 van het Algemeen Reglement moet de terugbetaling plaatsvinden aan [eiser] c.s. als werkgevers. Die werkgevers zijn dus verantwoordelijk voor de terugbetaling aan de werknemers. Dat de premies op het salaris van de werknemers zijn ingehouden, maakt dat niet anders. Overigens had BPL deze bezwaren kunnen beperken door, net als andere pensioenfondsen en verzekeraars, te anticiperen op de (waarschijnlijke) inwerkingtreding van de WIA per 1 januari 2006 en over 2005 geen premies meer te incasseren. BPL zou daardoor de kosten van restitutie aanzienlijk hebben kunnen beperken.
2.5 Onjuist is dat de beslissing om de premies over 2004 en 2005 niet terug te betalen in overleg met FNV en CNV is genomen. FNV en CNV zijn pas geraadpleegd nadat BPL had besloten om de premies niet terug te betalen en aan FNV en CNV zijn slechts drie opties voor alternatieve besteding van de premies voorgelegd.
3. Verweer
BPL voert verweer en concludeert [eiser] c.s. in hun vordering niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [eiser] c.s. in de kosten van het geding. Hij stelt daartoe het navolgende.
3.1 Aan premierestitutie zijn hoge kosten verbonden. BPL moet de premie aan de betrokken werknemers terugbetalen en dat brengt onaanvaardbaar hoge kosten met zich. BPL heeft vanwege die hoge kosten gekozen om de premies over 2004 en 2005 niet terug te betalen, maar daaraan een andere bestemming te geven. Vervolgens is na overleg met FNV en CNV besloten om de premies over de jaren 2004 en 2005 ten goede te laten komen aan de werknemers in de BPL-regeling.
3.2 De artikelen 7: 925 lid 1 en artikel 7:938 BW zijn niet van toepassing, omdat deze pas per 1 januari 2006 in werking zijn getreden en krachtens artikel 68a Overgangswet het overgangsrecht niet van toepassing is op verzekeringsovereenkomsten die voor 1 januari 2006 zijn gesloten en afgewikkeld, zoals het AOP, noch op verzekeringen die na 1 januari 2006 zijn aangegaan.
3.3 Indien de artikelen 7: 925 lid 1 en artikel 7:938 BW wel van toepassing zouden zijn moet het AOP worden gekwalificeerd als een verzekering. Ook in dat geval geldt echter dat op BPL geen verplichting tot premierestitutie rust, omdat BPL in 2004 en 2005 wel risico heeft gelopen. Als de WIA niet per 1 januari 2006 zou zijn ingevoerd, dan zouden werknemers die in 2004 en 2005 ziek zijn geworden wel vanaf 2006 e.v. een WAO-hiaatuitkering hebben ontvangen. Uit het feit dat sommige andere pensioenfondsen en verzekeraars wel tot restitutie zijn overgegaan kan niet worden afgeleid dat een dergelijke wettelijke verplichting wel zou bestaan.
3.4 Gelet op de kosten, fiscale gevolgen en administratieve lasten heeft BPL niet in strijd gehandeld met het in artikel 5 lid 4 van de Pensioen- en Spaarfondsenwet vastgelegde beginsel van evenwichtige belangenbehartiging. Daarbij komt dat de premies zullen worden aangewend voor het indexeren van de pensioenen van de actieve werknemers, te wiens laste de premies ook zijn gekomen.
3.5 Subsidiair voert BPL aan dat [eiser] c.s. niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun vordering, omdat niet zij, maar de betrokken werknemers recht hebben op restitutie van de premie, omdat deze premie ten laste is gekomen van deze werknemers. Artikel 14 van het Algemeen Reglement is niet van toepassing, omdat artikel 14 niet ziet op werknemerspremies. Artikel 14 ziet alleen op voorschotpremies die door de werkgever moeten worden afgedragen. Bovendien laat artikel 14 lid 9 toe dat BPL in bijzondere gevallen van artikel 14 mag afwijken. Zo'n bijzonder geval doet zich in casu voor.
3.6 Verder geldt dat BPL in ieder geval eventuele kosten in mindering mag brengen op hetgeen zij moet terugbetalen. BPL kan niet worden verweten dat zij in 2005 de premie-incasso niet heeft opgeschort, zeker niet nu te verwachten viel dat na de invoering van de WIA een soort "WIA-hiaat" zou ontstaan dat door BPL verzekerd zou kunnen worden.
4. Beoordeling
4.1 Het AOP moet worden gekwalificeerd als een verzekering, zowel onder het recht dat tot 1 januari 2006 gold als onder het sindsdien geldende recht. Onder het oude en onder het nieuwe verzekeringsrecht geldt dat premierestitutie moet plaatsvinden indien het verzekerde risico zich in een bepaald jaar niet heeft voorgedaan.
4.2 Als gevolg van de inwerkingtreding van de WIA per 1 januari 2006 hebben werknemers die na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden geen recht meer op een WAO-uitkering. Voor deze werknemers geldt dat zij dus na
1 januari 2004 niet het risico liepen om geconfronteerd te worden met een WAO-hiaat. Daarom hebben [eiser] c.s. over de jaren 2004 en 2005 recht op restitutie van de afgedragen premie. Niet ter zake doet dat dit anders zou zijn geweest indien de WIA niet per 1 januari 2006 zou zijn ingevoerd, zoals BPL heeft gesteld. Die situatie doet zich immers niet voor. Van doorslaggevend belang is dat, achteraf bezien, als gevolg van de inwerkingtreding van de WIA in 2004 en 2005 geen risico is gelopen.
4.3 Omdat de premie AOP door [eiser] c.s. is betaald, moet deze ook aan [eiser] c.s. worden terugbetaald, onder aftrek van een billijke vergoeding van de ten laste van BPL gekomen kosten. Het is aan [eiser] c.s. om er voor te zorgen dat de premies worden terugbetaald aan de betreffende medewerkers. Uit de stellingen van BPL volgt niet dat terugbetaling van de afgedragen premie zoveel extra werk meebrengt dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat bij BPL een groot aantal werkgevers is aangesloten kan in ieder geval niet tot dit oordeel leiden. Bijkomstige omstandigheden die dit anders maken zijn gesteld noch gebleken. Het overleg dat met FNV en CNV gevoerd is nadat BPL had besloten om niet tot restitutie over te gaan, vormt in ieder geval niet een dergelijke omstandigheid.
4.4 Het verweer van BPL dat het aan het bestuur van BPL op grond van artikel 14 lid 9 van het Algemeen Reglement vrij stond om in de gegeven omstandigheden te besluiten om niet tot terugbetaling over te gaan, wordt verworpen. Volgens de tekst van artikel 14 lid 9 ziet deze bepaling op "de wijze van vaststelling der premie en voorschotpremie, alsook de betaling daarvan" en dus niet op premierestitutie in een geval als het onderhavige.
4.5 BPL heeft bij antwoord nog aangevoerd dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen, omdat het petitum onvoldoende bepaald is. Dit verweer is bij conclusie van repliek weerlegd. Nu BPL daarop bij dupliek niet is teruggekomen wordt dit verweer als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.6 Al hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, behoeft, gelet op het voorafgaande, geen bespreking meer.
5. Slotsom; proceskosten
5.1 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de vordering van [eiser] c.s. toewijsbaar.
5.2 BPL zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
1. verklaart voor recht dat de door [eiser] c.s. aan BPL afgedragen premies ten behoeve van de collectieve WAO-hiaat verzekering als bedoeld in het Regle-ment Arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP), voor zover deze betrekking hebben op de jaren 2004 en 2005, aan [eiser] c.s. moeten worden terugbetaald;
2. veroordeelt BPL om de door [eiser] c.s. in de jaren 2004 en 2005 afgedragen premies in verband met de WAO-hiaat verzekering aan [eiser] c.s. terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 maart 2006 tot de dag van de algehele betaling;
3. veroordeelt BPL in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van [eiser] c.s. vastgesteld op € 652,32, waaronder begrepen een bedrag ad € 300,00 als het aan de gemachtigde van [eiser] c.s. toekomende salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
4. verklaart dit vonnis voor wat betreft de hiervoor onder 2. en 3. gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af het meer of andere gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Baaij, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting d.d. 19 april 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.