4.1 Op of rond 16 december 2005 hebben partijen overeenstemming bereikt over de essentiële punten van een beëindigingsregeling en daarmee is een overeenkomst tot stand gekomen. Eventuele leemtes in die overeenkomst konden worden opgevuld aan de hand van de bedoelingen van partijen en de wet. Dat geldt onder meer voor de punten die bij het uitwerken van de overeenkomst aan de orde kwamen, zoals de berekening van de precieze hoogte van de vergoeding en het aantal openstaande vakantiedagen. De tussen partijen gesloten overeenkomst bood daarvoor voldoende houvast.
4.2 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat NDHK tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst door niet tijdig een pro-forma ontbindingsverzoek in te dienen en door in plaats daarvan een procedure op tegenspraak te beginnen.
4.3 NDHK is gehouden om de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming aan [eiseres] te vergoeden.
4.4 Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de schade is dat [eiseres] in dezelfde positie gesteld moet worden als waarin zij zich zou hebben bevonden indien NDHK de beëindigingsovereenkomst wel correct zou zijn nagekomen. Dat betekent dat de vorderingen tot betaling van de resterende schadeloosstelling ad € 5.750,-- toewijsbaar is, alsmede de door NDHK niet betwiste rente over dit bedrag vanaf 23 december 2005 tot de dag van betaling. De gevorderde wettelijke verhoging is niet toewijsbaar, omdat de schadeloosstelling geen loon is in de zin van art. 7:625BW.
4.5 Ook de gevorderde kosten rechtsbijstand van € 2.975 zijn toewijsbaar, alsmede de daarover gevorderde en niet betwiste wettelijke rente vanaf 23 december 2005.
4.6 Met betrekking tot de eindafrekening geldt dat NDHK in deze procedure niet betwist heeft dat [eiseres] nog recht heeft op uitbetaling van twee vakantiedagen, zodat ook deze vordering toewijsbaar is. Datzelfde geldt voor het gevorderde bewijs dat NDHK aan haar pensioenverplichting heeft voldaan. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat NDHK niet bereid zal zijn om zonder een dergelijk dwangmiddel aan dit vonnis te voldoen.
4.7 Gelet op de inhoud van het verzoekschrift kan [eiseres] niet worden tegengeworpen dat zij inhoudelijk verweer heeft gevoerd in de ontbindingsprocedure, zodat ook de gevorderde kosten van rechtsbijstand in deze procedure toewijsbaar zijn. Voor zover NDHK heeft bedoeld te betogen dat deze aan de eigen schuld van [eiseres] te wijten zijn, omdat [eiseres] niet in kort geding nakoming van de beëindigingsovereenkomst heeft gevorderd dan wel omdat zij in het verweerschrift geen melding heeft gemaakt van de overeenkomst, geldt dat dit betoog niet opgaat, omdat niet vast staat dat een dergelijke vordering in kort geding toegewezen zou zijn dan wel een hogere ontbindingsvergoeding zou zijn toegekend.
4.8 Wat de hoogte van de kosten van rechtsbijstand in de ontbindingsprocedure betreft geldt dat uit de door [eiseres] overgelegde producties blijkt dat deze lager zijn dan de gevorderde € 11.102,84. Voor de werkzaamheden tot en met 29 december 2005 heeft [eiseres] slechts recht op de overeengekomen vergoeding van € 2.975,--. De kosten verbonden aan de onderhavige procedure zijn evenmin toewijsbaar. Toewijsbaar zijn slechts de kosten verbonden aan de werkzaamheden van Mr Boer in de periode tussen 29 december 2005 en 29 maart 2006, die, blijkens de door [eiseres] als productie 18 bij de dagvaarding overgelegde specificatie van werkzaamheden € 4.040,-- bedragen. Dat is een redelijk bedrag, gelet op de verrichte werkzaamheden.
4.9 Nu, anders dan door partijen was overeengekomen, de arbeidsovereenkomst niet per 1 februari, maar per 1 april 2006 is ontbonden, heeft [eiseres] twee maanden meer salaris ontvangen dan zij bij correcte nakoming van de beëindigingsovereenkomst zou hebben ontvangen. Anders dan NDHK betoogt komen deze twee maandsalarissen echter niet in mindering op de door [eiseres] gevorderde schade, nu deze aan de toerekenbare tekortkoming van NDHK zelf te wijten is.
4.10 Aangenomen moet worden dat als NDHK de beëindigingsovereenkomst correct zou zijn nagekomen, de pro-forma ontbindingsprocedure voor 1 januari 2006 zijn afgewikkeld. [eiseres] zou dan niet geconfronteerd zijn met de fictieve opzegtermijn, zodat ook de door [eiseres] als gevolg hiervan geleden schade toewijsbaar is.
4.11 De door [eiseres] gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad van NDHK ter zake van de schrijfmap en mousepad is, in het licht van de gemotiveerde betwisting van NDHK, onvoldoende onderbouwd en daarom is haar vordering op dit punt niet toewijsbaar.
4.12 NDHK zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld, met dien verstande dat een gedeelte van het griffierecht ad € 289,-- voor rekening van [eiseres] dient te blijven, nu [eiseres] de procedure heeft aangebracht bij de sector civiel van de Rechtbank te 's-Gravenhage en het door NDHK bij de sector civiel betaalde griffierecht van € 485,-- op de kostenveroordeling in mindering zal worden gebracht.