ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2656

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/12726, 07/12724
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 juni 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verzoeker, een Turkse onderdaan, had op 29 maart 2006 een aanvraag ingediend om in Nederland als zelfstandige te kunnen werken. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie afgewezen op 7 december 2006, omdat verzoeker niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkwam met het beoogde verblijfsdoel. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 19 maart 2007 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoeker op 22 maart 2007 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat de rechtbank op zijn beroep had beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een prejudiciële vraag had gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de standstill-bepaling en het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen. Totdat het Hof van Justitie een beslissing had genomen, was het onduidelijk of het ontbreken van een mvv aan verzoeker kon worden tegengeworpen. Verzoeker voerde aan dat hij bezig was met de voorbereidingen voor het opzetten van een groentenhandel, maar kon niet concreet maken in welk stadium deze voorbereidingen zich bevonden. Ook gaf hij aan dat hij afhankelijk was van steun van derden en bij een familielid woonde.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoeker niet zodanig waren dat het beroep in Nederland moest kunnen worden afgewacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier A.H. de Vries.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 07 / 12726 (voorlopige voorziening)
AWB 07 / 12724 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2007
in de zaak van:
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1978, van Turkse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Sewnath, advocaat te Utrecht,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. van den Bos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 29 maart 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel: verblijf om te werken als zelfstandige. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 7 december 2006 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 18 december 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 maart 2007 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 22 maart 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 22 maart 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 juni 2007. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf de overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (mvv).
2.3 De aanvraag is afgewezen omdat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv welke is afgegeven voor het door hem beoogde verblijfsdoel.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 19 juli 2005, 200409217/1, JV 2005, 331 het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht bij wege van een prejudiciële beslissing uitspraak te doen op vragen van de Afdeling betreffende de zogenoemde standstill-bepaling welke is vervat in artikel 41 van het Aanvullend Protocol bij het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije en het mvv-vereiste met betrekking tot Turkse onderdanen die zich als zelfstandige in Nederland willen vestigen. Het Hof van Justitie heeft de gevraagde beslissing nog niet genomen.
2.5 Verzoeker legt aan het onderhavige verzoek ten grondslag dat hij een doorslaggevend belang heeft om de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gestelde prejudiciële vragen te mogen afwachten. Het is in zijn visie zeer onzorgvuldig dat hij de beantwoording van die vragen die voor zijn beroepszaak van belang kunnen zijn niet in Nederland mag afwachten.
2.6 Totdat duidelijk is hoe de antwoorden van het Hof van Justitie op de gestelde vragen zullen luiden en hoe de Afdeling vervolgens over de houdbaarheid van het mvv-vereiste in de onderhavige categorie zaken zal oordelen, is onzeker of verweerder het ontbreken van een mvv aan verzoeker heeft mogen tegenwerpen.
De vraag of een voorziening dient te worden getroffen ten einde verzoeker in de gelegenheid te stellen de beslissing op zijn beroepschrift in Nederland af te wachten, dient beoordeeld te worden aan de hand van de aangevoerde relevante belangen.
2.7 Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bezig is om voorbereidingen te treffen om een groentenhandel op te zetten, maar dat hij op problemen stuit van de zijde van de Kamer van Koophandel voor wat betreft de registratie. Door hem is niet geconcretiseerd om wat voor voorbereidingen het gaat en in welk stadium deze zijn gekomen. Verder heeft hij aangegeven dat hij leeft van de steun die hij ontvangt van derden en woont hij bij een familielid.
2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de namens verzoeker aangegeven belangen niet van dien aard dat het beroep in Nederland zou moeten kunnen worden afgewacht.
2.9 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.10 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en op 18 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.