Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 november 2005 heeft verweerder eisers recht op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) met ingang van 1 november 2005 opgeschort (lees: geblokkeerd).
Bij besluit van 2 december 2005 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 16 juni 2005 ingetrokken.
Bij besluit van 8 december 2005 heeft verweerder van eiser een bedrag van € 3.460,50 bruto teruggevorderd.
Bij afzonderlijke brieven van 3 januari 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit tot blokkering van het recht op bijstand en tegen het terugvorderingsbesluit.
Bij besluit van 3 april 2006 zijn eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Bij brief van 11 mei 2006, van gronden voorzien bij brief van 14 juni 2006, heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep is op 4 juli 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser verschenen, bijgestaan door mr. K. Mohassel Zadeh, advocaat te Den Haag en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Huis. Tevens was ter zitting aanwezig S. Abrevesch, tolk Farsi.
Allereerst dient ambtshalve aan de orde te komen de vraag of eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het besluit tot blokkering van 24 november 2005. Niet gebleken is dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 december 2005, waarbij eisers recht op bijstand met ingang van 6 juni 2005 is ingetrokken. Als gevolg daarvan is bedoeld besluit inmiddels onherroepelijk geworden. Nu daarmee de intrekking van het recht op bijstand met ingang van genoemde datum in rechte is vast komen te staan, kan eiser met het beroep tegen de blokkering van zijn uitkering vanaf 1 november 2005 niet langer bereiken dat de uitbetaling van zijn uitkering vanaf die datum zal worden hervat. Dit betekent dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling door de rechtbank van het besluit van 24 november 2005. Ook anderszins is de rechtbank van een zodanig belang niet gebleken.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (...) het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, kan verweerder het recht op bijstand herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid en onder a, van de WWB, kan verweerder de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
De onherroepelijkheid van het besluit tot intrekking van het recht op bijstand betekent, gelet op artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, dat de aan dat besluit ten grondslag liggende schending van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, en het als gevolg daarvan ten onrechte of te veel verstrekken van bijstand eveneens vaststaat.
Daarmee is gegeven dat verweerder ingevolge artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB bevoegd was de aldus ten onrechte aan eiser betaalde bijstand terug te vorderen.
Tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag zijn geen gronden aangevoerd en de rechtbank is niet anderszins gebleken dat verweerder bij de berekening ervan van een onjuiste maatstaf is uitgegaan. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen besluiten.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep, voor zover betrekking hebbend op de handhaving van het besluit tot blokkering van het recht op bijstand van 24 november 2005, niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M. Munsterman in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.