ECLI:NL:RBSGR:2008:BC5111

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2153
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste informatie over laissez-passer aanvraag leidt tot opheffing vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 februari 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vreemdelingenbewaring van eiser, een (gestelde) Britse nationaliteit houder. Eiser was op 23 februari 2007 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eerdere beroepen tegen de vrijheidsontnemende maatregel waren ongegrond verklaard. Eiser heeft op 17 januari 2008 beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie tot voortduring van de maatregel en heeft opheffing en schadevergoeding gevorderd. Tijdens de zitting op 31 januari 2008 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij verwees naar onjuiste informatie die door verweerder was verstrekt over de status van zijn aanvraag voor een laissez-passer bij de Jamaicaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onjuiste informatie heeft verschaft over de afwijzing van de laissez-passer aanvraag. De consul van Jamaica had deze aanvraag al op 16 oktober 2007 afgewezen, maar verweerder had dit pas op 22 januari 2008 erkend. De rechtbank oordeelde dat het verschaffen van juiste informatie cruciaal is voor de toetsing van de bewaring en dat de verkeerde voorlichting van verweerder zo zwaar weegt dat de voortduring van de bewaring niet gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring per 7 februari 2008 en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.470,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de overheid in vreemdelingenzaken en de gevolgen van onjuiste informatie voor de rechtspositie van betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/2153
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1970, van (gestelde) Britse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Zaandam, eiser,
gemachtigde: mr.drs. H.P. Vos, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.C. de Haan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie .
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 23 februari 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard, laatstelijk bij uitspraak van 18 december 2007.
Bij beroepschrift van 17 januari 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 31 januari 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser verwijst naar de bijlagen bij de reactie op de voortgangsrapportage, waaronder een e-mail van de Jamaicaanse autoriteiten van 29 november 2007 aan de gemachtigde van eiser, waaruit blijkt dat zij hebben geweigerd om eiser een laissez-passer te verstrekken. In de voortgangsrapportage vermeldt verweerder dat er maandelijks wordt gerappelleerd bij de Jamaicaanse autoriteiten. Eiser vraagt zich af wat het nut hiervan is nu deze autoriteiten direct na de presentatie van 15 oktober 2007 al hebben aangegeven geen laissez-passer aan eiser te zullen verstrekken en wat de reactie van de ambassade op deze rappels is.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder bestrijdt dat uit de e-mail van de Jamaicaanse autoriteiten geconcludeerd moet worden dat er definitief geen laissez-passer aan eiser zal worden verstrekt. Er is geen non-statement afgegeven. Er heeft nadien nader onderzoek plaatsgevonden. Op 27 en 30 november 2007 is er contact geweest met het Bureau Dublin, waarna op 10 december 2007 bericht uit Londen is ontvangen, dat eiser in 2004 met een reisdocument afgegeven door de Jamaicaanse ambassade uit Groot Brittannië is verwijderd. Naar aanleiding hiervan is er weer contact geweest met de Jamaicaanse consul in Brussel. Deze heeft een nader onderzoek uitgevoerd dat heeft geresulteerd in een weigering tot afgifte van een laissez-passer op 22 januari 2008. Eiser heeft te kennen gegeven met de Britse autoriteiten te willen spreken, maar deze hebben al aangegeven dat eiser geen Brits onderdaan is. Er is voorts meerdere malen getracht met eiser te spreken maar deze gesprekken konden niet doorgaan in verband met ordemaatregelen die aan eiser waren opgelegd. Gisteren heeft de gemachtigde van verweerder contact gehad met de regievoerder. Deze deelde mede dat er op 28 januari 2008 wederom een gesprek met eiser was gepland, maar omdat eiser opnieuw in afzondering was geplaatst kon ook dit gesprek niet doorgaan. Verweerder is van mening voortvarend gehandeld te hebben, dat de geplande gesprekken niet doorgingen is geheel aan eisers gedrag te wijten. Eiser frustreert het onderzoek in hoge mate. Het belang van verweerder dient dan ook te prevaleren boven het belang van eiser.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het achtste beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten
Op 16 oktober 2007 is eiser in persoon gepresenteerd bij de Jamaicaanse ambassade te Brussel. Verweerder stelt sindsdien maandelijks gerappelleerd te hebben, zonder resultaat. Tijdens de vorige beroepsprocedure (AWB 07/4421) heeft de gemachtigde van eiser een kopie van een fax van
29 november 2007 van de Jamaicaanse consul overgelegd waaruit blijkt dat de laissez-passer aanvraag is afgewezen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting van 11 december 2007 verklaard dat er geen officieel bericht van de Jamaicaanse autoriteiten is ontvangen dat de laissez-passer aanvraag is afgewezen en daarom vooralsnog niet wordt uitgegaan van de juistheid van de fax van 29 november 2007. Ter zitting van 31 januari 2008 heeft verweerder vervolgens verklaard dat de Jamaicaanse consul nader onderzoek heeft verricht naar aanleiding van nieuwe informatie uit Londen, waarna op 22 januari 2008 het bericht is ontvangen dat de laissez-passer aanvraag is afgewezen.
Uit de voortgangsrapportage van 22 januari 2008 blijkt dat op 10 december 2007 een fax uit Londen is ontvangen, waarin staat dat eiser in 2004 met een reisdocument, afgegeven door de Jamaicaanse ambassade, door de Britten naar Jamaica verwijderd is geweest. Deze informatie is op 11 december 2007 doorgezonden aan de LP-afdeling die dit aan de Jamaicaanse consul in Brussel zal voorleggen. Op 27 december 2007 is er contact geweest met het consulaat in Brussel. De consul zou, na de fax uit Londen gezien te hebben een en ander verifiëren en eventueel verder onderzoek uitvoeren. Vervolgens wordt op 22 januari 2008 melding gemaakt van het feit dat een e-mail met een lp-weigering is ontvangen.
De rechtbank constateert aan de hand van de bijlagen bij de reactie van de gemachtigde van eiser op de voortgangsrapportage echter dat de Jamaicaanse autoriteiten deze e-mail reeds op 8 januari 2008 aan verweerder hebben verzonden naar aanleiding van een fax van 19 december 2007 van de gemachtigde van eiser deze autoriteiten.
De inhoud van de betreffende e-mail luidt als volgt:
“(-) please be informed that I received a letter from [eisers]’ Lawyer, Mr. H.P. Reynaerde [bedoeld is: Vos] informing that your office did not receive “an official confirmation” from this Embassy regarding the outcome of the interview in October and therefore the case ‘would be still under investigation”. Unfortunately your colleagues did not communicate the need for a written confirmation and therefore none was given. However, based on the (attached) letter received from the lawyer, I shall use this medium to do so for your records”.
Hierna volgt de tekst van de fax zoals deze op 29 november 2007 aan de gemachtigde van eiser was gezonden, inhoudende:
“This serves to confirm that [eiser] was brought to the Embassy of Jamaica for an interview to verify Jamaican nationality on October 16 2007. During the interview, [eiser] affirmed on several accounts that he was born in the United Kingdom and demanded to see the British Authorities. He also informed that he had previously communicated this information to the Dutch Authorities and could provide evidence of his birthright. In light of this and with no further information to work with, Embassy declined the application of verification and advised your colleagues that [eisers]’ right to be heard by the requested authority should be acknowledged. No Emergency Certificate was issued.”
Uit de inhoud van de e-mail van de Jamaicaanse consul maakt de rechtbank op dat de laissez-passer aanvraag direct na de presentatie van 16 oktober 2007 mondeling is afgewezen en dat zij heeft geadviseerd eiser eerst te laten horen door de Britse autoriteiten. Deze afwijzing is niet schriftelijk bevestigd, omdat de bij de presentatie aanwezige medewerkers van verweerder hierom niet hadden gevraagd.
Naar aanleiding van het voorgaande constateert de rechtbank dat de gegevens in de voortgangsrapportage van 27 november 2007 en 22 januari 2008 en de door verweerder ter zitting van 11 december 2007 en 31 januari 2008 verstrekte informatie niet overeenkomen met de feitelijke gang van zaken. De laissez-passer aanvraag is niet eerst op 22 januari 2008, naar aanleiding van nader onderzoek door de consul, afgewezen, maar al tijdens de presentatie op 16 oktober 2007. Daaraan doet niet af dat verweerder nadien de consul gevraagd heeft opnieuw naar de zaak te kijken aan de hand van nadere informatie.
De rechtbank overweegt dat het verschaffen van juiste informatie van groot belang is voor de te verrichten toetsing van de maatregel van bewaring, dan wel de voortduring van de maatregel van de bewaring. De rechtbank meent dat deze toetsing in het algemeen niet verantwoord kan worden verricht als niet op de door of namens verweerder verschafte informatie kan worden afgegaan. De rechtbank merkt hierbij op dat zij het niet uitgesloten acht dat de uitspraak van 18 december 2007 anders zou zijn uitgevallen, indien de rechtbank op de hoogte was geweest van de juiste gang van zaken.
Het feit dat de rechtbank door verweerder verkeerd is voorgelicht weegt naar het oordeel van de rechtbank dermate zwaar dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring met ingang van 7 februari 2008 bevolen.
Nu de onjuiste informatie is verstrekt al voor de indiening van het onderhavige beroep ziet de rechtbank in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser ten onrechte in een Huis van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten vanaf de datum van indiening van het onderhavige beroep op 17 januari 2008 tot 7 februari 2008, derhalve in totaal (21 x € 70,--) € 1.470,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 7 februari 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.470,-- (zegge: eenduizend vierhonderd en zeventig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2008 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.