RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/530333-07
's-Gravenhage, 1 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte C],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 januari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr H.M.L. Brands, advocaat te Alphen aan den Rijn, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Nooy heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [namen benadeelde partijen 1 t/m 11] omdat zij deze vorderingen niet van zo eenvoudige aard acht dat die zich lenen voor behandeling in het strafgeding.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen brandweer- en politiemensen. Tijdens de nieuwjaarsnacht van 2006/2007 werd in Bodegraven een vreugdevuur aangestoken waarvan de brandweer op een bepaald moment oordeelde dat het gevaar opleverde en dat het geblust moest worden. Diverse aanwezige personen meenden dat dit onzin was en hebben gepoogd het vuur brandend te houden. Ter plaatse gekomen politiemensen en brandweerlieden werden, onder aansporing van opruiend en beledigend geschreeuw, belaagd door een groep mensen en bekogeld met brandend vuurwerk, stenen, hout en bierflesjes. Politiemensen werden geslagen, geschopt en getrapt. Een agent werd tegen de grond gegooid en in die weerloze positie tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en geslagen door meerdere personen. De situatie escaleerde zodanig dat brandweer en politie zich omwille van hun veiligheid moesten terugtrekken. Verdachtes bijdrage aan dit openlijk geweld bestond uit het schoppen en slaan van de politiemensen [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 3] en het opruiend en beledigend schreeuwen, onder meer jegens agent [benadeelde partij 3] persoonlijk.
De rechtbank stelt voorop dat het aan het bevoegde gezag - en niet aan verdachte of zijn mededaders - is om te beslissen of, en zo ja wanneer, een vreugdevuur dient te worden geblust. De rechtbank neemt verdachte en zijn mededaders kwalijk dat zij door hun gedrag de veiligheid en gezondheid op het spel hebben gezet van personen die hun werk deden ter uitvoering van voornoemde beslissing en die daar waren om de veiligheid van omwonenden en hun huizen te beschermen. Bij dit soort uitbarstingen van agressie kunnen mensen ernstig, soms zelfs fataal, letsel oplopen. Dergelijk gedrag heeft tot gevolg dat hulpverleners worden belemmerd in hun taakuitoefening en zich in toenemende mate onveilig voelen in hun werk. Ook het gevoel van veiligheid van andere burgers, met name van de betrokken buurtbewoners, wordt aangetast door dergelijke incidenten.
De rechtbank neemt verdachte en zijn mededaders in het bijzonder kwalijk dat een meisje dat gewond was geraakt niet bereikbaar was voor hulpverleners, waaronder ambulancepersoneel, en noodgedwongen aan haar lot moest worden overgelaten vanwege de gewelddadigheden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en omvang van verdachtes aanzienlijke aandeel in het openlijk geweld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking kwam.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank na te melden werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partijen 1 t/m 11] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd ter zake van de vorderingen tot schadevergoeding, voor elk van hen groot € 375,00.
De rechtbank zal deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien - mede gelet op de omstandigheid dat niet elke dader een gelijk aandeel in de geweldpleging heeft gehad - deze vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in deze strafzaak.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 100 UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 98 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 49 DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 WEKEN;
bepaalt, dat die gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Knol, voorzitter,
Brinkman en Kuipéri, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2008.