RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925033-08
's-Gravenhage, 14 april 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Rotterdam, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden-Zoetermeer" te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 maart 2008, gedeeltelijk met gesloten deuren.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.S. Warnaar heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Op 8 januari 2008 is verdachte, rijdende in zijn auto op een oprit van de A13, slachtoffer geworden van een gerichte aanslag op zijn leven. Hij is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd. Daar is zijn kleding verwijderd en aan de politie overhandigd. De technische recherche heeft in de rechter binnenzak van zijn jas een pistool aangetroffen van het merk [merk], geladen met 14 kogelpatronen. Niet ter discussie staat dat verdachte die dag dit wapen bij zich droeg vanaf het moment dat hij zijn woning in [woonplaats] verliet.
Ter terechtzitting heeft de raadsman de volgende verweren gevoerd.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de politie en het Openbaar Ministerie jegens verdachte en zijn gezin zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld dat sprake is van een ernstige schending van beginselen van een goede strafvervolging, nu zij - kort gezegd - onvoldoende hebben gedaan om de persoon of personen die achter de liquidatiedreiging van verdachte zitten op te sporen en hem adequaat tegen een aanslag op zijn leven te beschermen. De raadsman is van mening dat deze schending moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank overweegt het volgende.
Zo er al sprake zou zijn van enige nalatigheid van de zijde van de politie en het Openbaar Ministerie betreffende adequate bescherming van verdachte, staat dit niet in de weg aan strafvervolging van het ten laste gelegde feit door het Openbaar Ministerie. De rechtbank laat nog daar, dat de raadsman ter terechtzitting geen feiten heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het dreigingsbeeld van verdachte als gevolg van het handelen of nalaten van de politie en het Openbaar Ministerie is toegenomen. Verdachte heeft ter zitting bovendien verklaard altijd op zijn hoede te zijn. Verder heeft de officier van justitie ter terechtzitting aangegeven dat er nog steeds onderzoek wordt gedaan naar de aanslag op het leven van verdachte. Het verwijt van de raadsman dat de politie en het Openbaar Ministerie nalatig zijn geweest is dan ook niet aannemelijk geworden. Het vorenstaande leidt ertoe dat het verweer moet worden verworpen.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de eerdergenoemde onherstelbare verzuimen dienen te leiden tot een aanzienlijke strafkorting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu niet aannemelijk is geworden dat er - gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen - sprake is van onherstelbare vormverzuimen.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van, naar de rechtbank begrijpt, (psychische) overmacht aan de zijde van verdachte vanwege de uiterst benarde positie waarin hij zich bevond. De raadsman is van mening dat het ten laste gelegde feit in de gegeven bijzondere situatie niet zonder meer strafbaar is.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een geslaagd beroep op (psychische) overmacht dient sprake te zijn van een actuele en concrete nood, waarbij de gedraging van de dader die hierop volgt geëigend dient te zijn. Bovendien moet er sprake zijn van een gedraging die is gesteld in een ongewone psychische toestand. De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat wel sprake is van een reële dreiging jegens verdachte, maar niet van een acute en concrete nood. Verdachte heeft na de bedreigingen bewust de keuze gemaakt om een vuurwapen aan te schaffen. Het aanschaffen van een vuurwapen is in de gegeven omstandigheden niet de geëigende reactie en voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In dit verband is van belang dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij - ondanks de reële bedreiging - geen veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Hieruit maakt de rechtbank op dat hij de dreiging kennelijk niet als zodanig ernstig heeft ervaren dat hem geen andere mogelijkheid openstond dan het aanschaffen van een vuurwapen. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat sprake is geweest van een zodanige (externe) druk dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast en van hem in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet verwacht kon worden dat hij hieraan geen weerstand kon bieden. Het beroep op (psychische) overmacht wordt derhalve verworpen.
Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting verzocht - voor zover de rechtbank de verweren zou passeren - processen-verbaal, journaals en gespreksverslagen in het belang van de verdediging aan het procesdossier toe te voegen, alsmede de opgegeven getuigen te horen.
Gelet op hetgeen verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard omtrent de inhoud van de gesprekken met die getuigen en hetgeen verdachte daaruit heeft afgeleid, is er geen noodzaak aanwezig op grond waarvan nog getuigen moeten worden gehoord dan wel stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd. Dit betekent dat het daartoe strekkende verzoek van de raadsman zal worden afgewezen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen (met bijbehorende munitie) brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Dit bezit wordt verdachte ernstig aangerekend.
Daarbij komt dat de rechtbank acht heeft geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 januari 2008 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld voor vuurwapenbezit en er sinds zijn (onherroepelijke) veroordeling daarvoor nog geen periode van vijf jaar is verlopen. Dit betekent dat sprake is van een strafverhogende omstandigheid als bedoeld in artikel 43a Wetboek van Strafrecht.
Hiertegenover weegt de rechtbank mee dat verdachte zich ernstig bedreigd heeft gevoeld en mede om die reden een vuurwapen heeft aangeschaft. De rechtbank zal bij de strafoplegging voorts rekening houden met de invoelbare omstandigheid dat de detentie voor verdachte na wat hem is overkomen een (geestelijk) zwaardere belasting oplevert dan voor de gemiddelde gedetineerde. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding, zij het in beperkte mate, voor strafvermindering.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met het hiervoor overwogene, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden tijd passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36b, 36d, 43a van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, terwijl er nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens vuurwapenbezit opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 10 januari 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 14 januari 2008,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten: een pistool (merk [merk]) en 14 scherpe patronen (kaliber 9 mm).
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Elkerbout, voorzitter,
Milders en Brand rechters
in tegenwoordigheid van mr. Jol griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2008.