ECLI:NL:RBSGR:2008:BD4201
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herinvesteringsreserve bij verkoop en aankoop van horecabedrijven
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de vorming van een herinvesteringsreserve na de verkoop van een horecabedrijf. Eiseres, die samen met haar echtgenoot een horecabedrijf exploiteerde, verkocht horecabedrijf A en kocht horecabedrijf B. De vraag was of de boekwinst van de verkoop van horecabedrijf A als herinvesteringsreserve kon worden aangemerkt, gezien de stelling dat er sprake was van een voortzetting van de onderneming op een andere locatie.
De rechtbank oordeelde dat horecabedrijf A en horecabedrijf B in belangrijke mate verschilden in omvang, aard van de geleverde diensten, ligging en uitstraling. De rechtbank concludeerde dat met de verkoop van horecabedrijf A de onderneming was gestaakt en dat de aankoop van horecabedrijf B moest worden beschouwd als de start van een nieuwe onderneming. Hierdoor kon de boekwinst niet als herinvesteringsreserve worden aangemerkt.
De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat er sprake was van een voortzetting van de onderneming, onder verwijzing naar de verschillen tussen de twee horecabedrijven. De rechtbank stelde vast dat de verkoop van horecabedrijf A resulteerde in een staking van de onderneming, en dat de inspecteur van de Belastingdienst terecht de herinvesteringsreserve had geweigerd. Eiseres werd in het ongelijk gesteld, en het beroep werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de kenmerken van de ondernemingen bij de beoordeling van de mogelijkheid om een herinvesteringsreserve te vormen. De rechtbank concludeerde dat de verschillen tussen de horecabedrijven substantieel waren, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een bedrijfsverplaatsing maar van een nieuwe onderneming.