4.1 De kantonrechter heeft zich er van vergewist of het verzoek verband houdt met een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW. [verzoeker] is weliswaar arbeidsongeschikt, maar aangezien hij zelf ontbinding vraagt, is er geen sprake van een opzegverbod.
4.2 [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij geen enkel vertrouwen meer heeft in een voortzetting van zijn dienstverband met [A BV]. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat hij hoe dan ook geen mogelijkheden ziet voor een vruchtbare voortzetting van het dienstverband en dat hij wenst dat dit tot een einde komt. Dat [verzoeker] die opvatting heeft en daarbij volhardt, moet worden aangemerkt als een verandering van omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. De nakoming van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker] is in hoge mate afhankelijk van zijn persoonlijke inzet en als hij meent dat van hem niet langer gevergd kan worden om die beschikbaar te stellen, is een vruchtbare voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet te verwachten. De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst ontbinden, ondanks het verweer van [A BV] dat zij graag voortzetting van het dienstverband wenst en wel mogelijkheden voor een vruchtbare voortzetting van het dienstverband ziet.
4.3 Voor toekenning van een vergoeding aan [verzoeker] is alleen plaats indien moet worden geoordeeld dat aan [A BV] een verwijt te maken valt van de door [verzoeker] ervaren vertrouwensbreuk. In dit verband overweegt het volgende.
4.3.1 De kantonrechter is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er in de loop van het jaar 2007 door de leidinggevende(n) en collega's van [verzoeker] meerdere malen met hem is gesproken over zaken die niet naar tevredenheid verliepen. [verzoeker] heeft weliswaar weersproken dat dergelijke gesprekken zijn gevoerd - althans weersproken dat er specifiek over zijn functioneren is gesproken - maar de kantonrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door [A BV] in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van collega's en leidinggevenden op dit punt, die vrij gedetailleerd weergeven wanneer [verzoeker] op zaken die niet goed liepen is aangesproken en wat tijdens die gesprekken aan de orde is geweest.
4.3.2 Dat aan [verzoeker] voldoende duidelijk te verstaan is gegeven dat hij zijn functioneren diende te verbeteren omdat hij anders wellicht uit zijn functie dreigde te worden ontheven, is echter niet gebleken. Van enige vastlegging van gesprekken op dit punt is niets gebleken. Wil een werkgever aan het functioneren van een werknemer met een staat van dienst als [verzoeker] de verplichting tot het aanvaarden van een andere - lagere - functie kunnen verbinden, dan geldt als algemeen uitgangspunt dat de werknemer duidelijk op zijn functioneren dient te worden aangesproken en erop dient te worden gewezen wat de consequenties zullen zijn indien geen verbetering optreedt, zodat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. Van een goed werkgever mag in beginsel worden verlangd dat dergelijke gesprekken ook schriftelijk worden vastgelegd, juist om miscommunicatie te voorkomen. Van schriftelijke vastlegging is geen sprake geweest, hetgeen aan [A BV] kan worden verweten.
4.3.3 Daartegenover staat wel dat [verzoeker] op een hoog niveau werkzaam was binnen [A BV], gelet waarop begrijpelijk is dat er minder aan schriftelijke dossieropbouw ten aanzien van zijn functioneren heeft plaatsgevonden, terwijl wel aannemelijk is geworden dat [verzoeker] in 2007 door meerdere personen is aangesproken op zijn functioneren en de prestaties van de afdeling die onder zijn verantwoordelijkheid viel. [verzoeker] heeft ook betoogd dat de kritiek geheel ongefundeerd was, maar de kantonrechter is mede gelet op de schriftelijke verklaringen van leidinggevende(n) en collega's van oordeel dat dit niet aannemelijk is geworden.
4.3.4 Daarbij komt bij dat [verzoeker] steeds heeft geweigerd - bij monde van zijn gemachtigde - om in te gaan op uitnodigingen voor een gesprek met [A BV] en evenmin bereid is om mee te werken aan mediation. [verzoeker] heeft [A BV] aldus geen enkele kans gegeven om de door hem ervaren vertrouwensbreuk te herstellen.
4.3.5 [A BV] heeft zich steeds bereid verklaard om - al dan niet met behulp van een mediator - het gesprek met [verzoeker] aan te gaan, omdat zij hem, mede gelet op zijn verdiensten in het verleden, graag voor de organisatie wil behouden. Dit standpunt heeft [A BV] tot en met de mondelinge behandeling ingenomen.
4.3.6 Dat van [verzoeker], mede gelet op zijn gezondheidstoestand, niet kon worden gevergd het dienstverband met [A BV] nog gedurende enige tijd voort te zetten, heeft hij weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd met enige (medische) stukken die deze conclusie kunnen dragen. Niet aannemelijk is geworden dat [verzoeker] geen andere keuze had dan een ontbindingsverzoek in te dienen, zoals bijvoorbeeld via de rechter aanspraak te maken op zijn oorspronkelijke functie als Manager [a] of de aangeboden functie als [c] Accountmanager - die immers met behoud van zijn bestaande arbeidsvoorwaarden was aangeboden - tijdelijk te aanvaarden en vanuit zijn bestaande dienstverband op zoek te gaan naar een andere baan.
4.3.7 Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het vooral de eigen keuze van [verzoeker] is om thans ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst te verzoeken en dat daarvan slechts in beperkte mate aan [A BV] een verwijt te maken valt.
4.3.8 Dat aan [A BV] kan worden verweten dat aan [verzoeker] onvoldoende duidelijk te verstaan is gegeven dat hij uit zijn functie zou worden ontheven indien zijn functioneren niet zou verbeteren en het er daarom voor moet worden gehouden dat [verzoeker] geen (laatste) kans heeft gekregen om zijn functioneren in zijn functie van Manager [a] zijn functioneren te verbeteren, rechtvaardigt in het licht van hetgeen hierboven is overwogen wel een beperkte vergoeding.
4.3.9 In deze situatie acht de kantonrechter het, mede gelet op de duur van het dienstverband, de hoogte van het laatstelijk aan [verzoeker] toekomende salaris, de kansen van [verzoeker] op de arbeidsmarkt alsmede zijn leeftijd in aanmerking nemend, billijk om aan [verzoeker] een vergoeding met correctiefactor 0,25 toe te kennen.
4.3.10 Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding houdt de kantonrechter bij de beloning rekening met 8,5% waarderingstoeslag over het bruto jaarsalaris, aangezien [verzoeker] onweersproken heeft gesteld dat hij gedurende zijn gehele dienstverband een waarderingstoeslag van tenminste 8,5% heeft ontvangen, welke toeslag naar het oordeel van de kantonrechter als vast beloningselement dient te worden aangemerkt, en [A BV] onweersproken heeft gesteld dat de waarderingstoeslag over het bruto jaarsalaris exclusief vakantietoeslag dient te worden berekend. Dit leidt tot een vergoeding van € 56.595,57 bruto.
4.4 Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
4.5 [verzoeker] heeft een hogere vergoeding verzocht dan wordt toegewezen, zodat hij ingevolge artikel 7:685 lid 10 BW in de gelegenheid wordt gesteld zijn verzoek desgewenst in te trekken.
4.6 De kantonrechter ziet aanleiding de kosten van de procedure zo te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt, ook indien [verzoeker] zijn verzoek intrekt.