ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9851

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3547 OCT95
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afgifte aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) voor een gewasbeschermingsmiddel. Eiseres, gevestigd in de Verenigde Staten, had een aanvraag ingediend voor een ABC voor producten die famoxadone bevatten, in combinatie met andere werkzame stoffen. De aanvraag werd gedaan op 22 januari 2003, en verweerder, het Octrooicentrum Nederland, verleende op 11 november 2003 een certificaat voor het product 'famoxadone in combinatie met cymoxanil'. Dit certificaat had een werkingsduur tot en met 3 juni 2013. Echter, na bezwaren van eiseres werd dit besluit herroepen en een nieuw ABC verleend met een andere werkingsduur.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juli 2008, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door mr. G.L. Kooy en dr. ir. P. Bras. De kern van het geschil betrof de omschrijving van het product waarvoor het ABC was verleend. Eiseres stelde dat de omschrijving van het product niet alleen op basis van de handelsvergunning, maar ook op basis van het basisoctrooi moest worden gedefinieerd. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de werkzame stoffen in de handelsvergunning bepalend was voor de afgifte van het ABC.

De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de combinatie van werkzame stoffen, zoals vermeld in de handelsvergunning, als het product moest worden beschouwd. Eiseres had geen handelsvergunning aangevraagd voor een andere productomschrijving. De rechtbank verwierp ook het beroep op een eerder arrest van het Hof van Justitie, omdat de situatie in die zaak wezenlijk anders was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/3547 OCT95
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te [plaats in], Verenigde Staten van Amerika, eiseres,
en
Octrooicentrum Nederland, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Op 22 januari 2003 heeft eiseres onder nummer 350010 een aanvraag ingediend om afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat (hierna: ABC of certificaat) voor “producten die famoxadone bevatten, eventueel in combinatie met andere werkzame stoffen, in het bijzonder in combinatie met cymoxanil”.
Bij besluit van 11 november 2003 heeft verweerder een certificaat verleend voor het product “famoxadone in combinatie met cymoxanil” met een werkingsduur tot en met 3 juni 2013.
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft verweerder de tegen dit besluit ingediende bezwaren gegrond verklaard voor zover het de duur van het verleende certificaat betreft, het primaire besluit herroepen en een ABC verleend voor het product “famoxadone in combinatie met cymoxanil” met vermelding van 11 december 1997 als afgiftedatum van de eerste vergunning in de Europese Gemeenschap en een werkingsduur tot en met 10 december 2012.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 april 2007, ontvangen op 19 april 2007, beroep ingesteld.
Het beroep is op 15 juli 2008 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.L. Kooy, advocaat te Den Haag en dr. ir. P. Bras, octrooigemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...]
II Motivering
1. In geschil is de omschrijving van het product waarvoor het ABC is verleend.
2. Van toepassing is de Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (hierna: de Verordening).
Artikel 2 van de Verordening luidt als volgt: Ieder op het grondgebied van een Lid-Staat door een octrooi beschermd product dat, voordat het in de handel wordt gebracht, volgens artikel 4 van Richtlijn 91/414/EG van de Raad -of volgens een overeenkomstige bepaling van nationaal recht, indien het een gewasbeschermingsmiddel betreft waarvoor een aanvraag voor een vergunning is ingediend vóór de toepassing van de Richtlijn 91/414/EG door de betrokken Lid-Staat - als gewasbeschermingsmiddel aan een administratieve vergunningsprocedure onderworpen is, kan onder de voorwaarden van en in overeenstemming met de in deze verordening vervatte regels voorwerp van een certificaat zijn.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt het certificaat afgegeven indien op de datum van de aanvraag
a) het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi;
b) voor het product als gewasbeschermingsmiddel een van kracht zijnde vergunning voor het in de handel brengen is verkregen;
c) voor het product niet eerder een certificaat is verkregen;
d) de onder b) genoemde vergunning de eerste vergunning is voor het in de handel brengen van het product als gewasbeschermingsmiddel.
Ingevolge artikel 1, onder 3, van de Verordening wordt verstaan onder werkzame stoffen: stoffen of micro-organismen, met inbegrip van virussen, met een algemene of specifieke werking: a) tegen schadelijke organismen, of b) op planten, delen van planten of plantaardige producten.
Ingevolge artikel 1, onder 8, van de Verordening wordt onder product verstaan: de werkzame stof zoals omschreven onder 3 of de samenstelling van werkzame stoffen van een gewasbeschermingsmiddel.
Ingevolge artikel 4 van de Verordening strekt, binnen de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming, de door het certificaat verleende bescherming zich alleen uit tot het product dat valt onder de vergunning voor het in de handel brengen van het overeenkomstige gewasbeschermingsmiddel, voor ieder gebruik van het product als gewasbeschermingsmiddel waarvoor vergunning is verleend vóór de vervaldatum van het certificaat.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening moet de aanvraag voor een certificaat een afschrift bevatten van de vergunning voor het in de handel brengen, als genoemd in artikel 3, eerste lid, onder b, waarin het product geïdentificeerd is en die ten minste het nummer en de datum van de vergunning bevat, alsook een samenvatting van de kenmerken van het product, opgesteld zoals bepaald in bijlage II, deel A.1 (punten 1 tot en met 7) of B.1 (punten 1 tot en met 7) van Richtlijn 91/414/EEG of in overeenkomstige bepalingen in de wetgeving van de Lid-Staat waar de aanvraag wordt ingediend.
3. Eiseres is rechthebbende op het Europees octrooi, verleend op 31 augustus 1994, nummer EP 0393911, dat is verleend voor de uitvinding genaamd Fungicide oxazolidinonen.
4. Op 26 juli 2002 heeft het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen onder het nummer 12353 N vergunning verleend aan Dupont de Nemours (Nederland) B.V. voor het in de handel brengen van het gewasbeschermingsmiddel “Tanos”.
5. Verweerder heeft het ABC beperkt tot de samenstelling van werkzame stoffen, genoemd in de handelsvergunning. Eiseres meent daarentegen dat aansluiting moet worden gezocht bij het basisoctrooi.
6. Ter beoordeling staat derhalve wat in dit geval als product in de zin van de Verordening moet worden beschouwd.
7. Ingevolge artikel 1, onder 8, en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening, in onderlinge samenhang bezien, is de omschrijving van de werkzame stof of van de samenstelling van werkzame stoffen van het gewasbeschermingsmiddel in de handelsvergunning bepalend voor het antwoord op deze vraag.
8. In de handelsvergunning van 26 juli 2002 is in paragraaf IV de samenstelling van het gewasbeschermingsmiddel vermeld. Daarbij zijn als werkzame stoffen aangeduid: cymoxanil en famoxadone. Hieruit blijkt dat de combinatie van deze twee werkzame stoffen als het in de handelsvergunning geïdentificeerde product moet worden beschouwd.
9. Niet in geschil is dat de handelsvergunning is verleend voor de combinatie van vorengenoemde twee werkzame stoffen. Voor dit product heeft verweerder aan eiseres een ABC verleend. Voor een andere productomschrijving, zoals bijvoorbeeld famoxadone, is geen handelsvergunning gevraagd of verkregen.
10. Het betoog van eiseres dat het product niet op basis van de handelsvergunning maar aan de hand van de -ruimere- omschrijving in het octrooi moet worden gedefinieerd, gaat voorbij aan artikel 4 van de Verordening.
11. Het beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 september 1999, zaak C-392/97 (Farmitalia) slaagt niet. In die zaak heeft het Hof bepaald dat een ABC ook bescherming biedt in het geval de werkzame stof in een andere -afgeleide- vorm dan omschreven in de vergunning in de handel wordt gebracht. Dat is een wezenlijk andere situatie dan wanneer, zoals in de onderhavige zaak het geval, sprake is van twee stoffen met een verschillende werking die tesamen als één product in de handel zijn gebracht.
12. Eiseres is met de afgifte van het ABC voor het product famoxadone in combinatie met cymoxanil, gecompenseerd voor de tijd en inspanningen die gemoeid zijn geweest met het doorlopen van de vergunningenprocedure. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van eiseres dat verweerder met de weigering een ABC af te geven met de gevraagde ruime productomschrijving, doel en strekking van de Verordening heeft miskend.
13. Uit het vorenstaande volgt dat, nu de handelsvergunning betrekking heeft op de combinatie van werkzame stoffen, verweerder deze combinatie terecht heeft aangemerkt als het product waarvoor het gevraagde certificaat kon worden verleend.
14. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel-van Walbeek, mr. C.C. de Rijke-Maas en mr. P.W. van Straalen en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.