RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 08/32545 (verzoek) AWB 08/32541 (beroep)
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[verzoekster],
geboren op [1969],
v-nummer [...],
van Sri Lankaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde mr. M.B.J. Strooij,
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 9 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 3 september 2008 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel. Verzoekster heeft daartegen op 9 september 2008 beroep ingesteld. Verzoekster is meegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 9 september 2008 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 september 2008 . Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.M. Post.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
4. Ter staving van haar asielaanvraag heeft verzoekster, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Verzoekster is afkomstig uit Sri Lanka en behoort tot de Tamil bevolkingsgroep. Verzoekster is in september 2000 Nederland ingereisd om bij haar echtgenoot te kunnen zijn. De echtgenoot en kinderen van verzoekster hebben de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft tot 2005 in Nederland verbleven waarna zij met haar gezin naar Italië is vertrokken. In die periode is haar echtgenoot naar Colombo teruggekeerd in verband met zijn ernstig zieke moeder. De echtgenoot van verzoekster is vervolgens in Colombo aangehouden door de politie omdat hij ervan werd verdacht dat hij connecties zou hebben met de LTTE (de Tamil Tijgers). Hij heeft van november 2005 tot juli 2007 in Colombo in de gevangenis gezeten vanwege vermeende betrokkenheid bij de LTTE. Verzoekster stelt dat zij nu niet kan terugkeren naar haar land van herkomst vanwege de algemene onveilige situatie in Sri Lanka en vanwege gezinshereniging met haar echtgenoot. Voorts stelt verzoekster dat de situatie in Colombo erg gevaarlijk is en zij ook net als haar echtgenoot onschuldig kan worden vastgehouden door de Sri Lankaanse regering.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft zich niet onverwijld gemeld, terwijl zij niet in het bezit was van een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding. Vervolgens ontbeert het asielrelaas van verzoekster volgens verweerder positieve overtuigingskracht. Daartoe stelt verweerder dat de door verzoekster naar voren gebrachte feiten geloofwaardig worden geacht, echter de gestelde vrees op grond van de door haar aangevoerde feiten wordt door verweerder niet geloofwaardig bevonden. Niet is gebleken dat verzoekster daadwerkelijk te vrezen heeft in het land van herkomst nu zij haar gestelde vrees niet nader heeft onderbouwd, geïndividualiseerd dan wel heeft geconcretiseerd. Verweerder acht in dit kader van belang dat verzoekster zelf heeft aangegeven dat zij geen problemen heeft ondervonden. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij verdacht kan worden van banden met de LTTE. Dat de echtgenoot van verzoekster wordt aangemerkt als iemand die banden heeft met de LTTE leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel, nu verzoekster haar eigen vrees dient te individualiseren.
6. Hiermee kan verzoekster zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de aanvraag zich niet leent voor afdoening in het Aanmeldcentrum. Verzoekster voert hiertoe het volgende aan.
De echtgenoot van verzoekster heeft in Sri Lanka gevangen gezeten vanwege vermeende betrokkenheid bij de LTTE. Verzoekster legt in dit verband een brief over van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin staat vermeld dat een medewerker van de Nederlandse ambassade te Colombo op 10 mei 2007 een bezoek aan de echtgenoot van verzoekster in de gevangenis heeft gebracht.
Voorts verwijst verzoekster naar het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire van 22 oktober 2007, nummer 2007/32 (WBV 2007/32), waarin wordt aangegeven dat personen die worden verdacht van banden met de LTTE in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij via de toegedichte betrokkenheid van haar echtgenoot een groot risico loopt ook te worden aangemerkt als iemand die zulke banden heeft. In dit verband wijst verzoekster op de uiterst kwetsbare positie van Tamil-vrouwen, met name als zij alleen zijn en te maken krijgen met de veiligheidsdiensten in Sri Lanka. In dit verband legt verzoekster de desbetreffende passages over van het rapport van 11 juni 2008 van het UK Home Office. Voorts verwijst verzoekster in dit kader naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 17 juli 2008 (JV 2008,329), waarin het Hof aangeeft dat er sprake is van systematische mishandeling van Tamils. In deze uitspraak worden familiebanden met vermeende LTTE-leden of -betrokkenen uitdrukkelijk genoemd als bepalende risicofactor. Verzoekster stelt dat de beoordeling van de vraag of uitzetting naar Sri Lanka in strijd is met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dient te worden bezien tegen de achtergrond van de aanmerkelijk verslechterde situatie van Tamils in Sri Lanka.
Verder stelt verzoekster zich op het standpunt dat ook de algemene veiligheidssituatie voor Tamils zich verzet tegen afdoening in het Aanmeldcentrum. Verzoekster legt in dit verband een rapport van Human Right Watch van 5 mei 2008 over, waarin wordt gewezen op het risico om te worden gedeporteerd naar de onveilige gebieden in het noorden en oosten van Sri Lanka. Dit risico impliceert dat er in Sri Lanka geen vestigings- of verblijfsalternatief is.
Voorts legt verzoekster een brief van de Staatssecretaris van Justitie van 8 november 2007 over. In deze brief wordt aangegeven dat het EHRM bij brieven van 22 en 23 oktober 2007 aan Frankrijk en Groot-Brittannië heeft laten weten in iedere zaak waarin het een etnische Tamil afkomstig uit Sri Lanka betreft, een interim measure te treffen. In deze brief is verder aangegeven dat verweerder in verband hiermee op dit moment de feitelijke verwijdering van etnische Tamils uit Sri Lanka opschort.
Eveneens doet verzoekster een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming. Er is immers sprake van een binnenlands gewapend conflict, waarbij de Sri Lankaanse overheid en de LTTE betrokken zijn en dat zich uitstrekt over het hele grondgebied van Sri Lanka. Ten gevolge van dit conflict zal verzoekster bij verwijdering naar Sri Lanka schade lijden.
Ten slotte stelt verzoekster dat ten onrechte geen sprake is van een categoriaal beschermingsbeleid voor Tamils uit Sri Lanka.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw kan worden afgewezen.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoekster een etnische Tamil is, afkomstig uit Sri Lanka.
10. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verweerder naar aanleiding van de interim measures die het EHRM heeft getroffen, heeft besloten etnische Tamils afkomstig uit Sri Lanka niet uit te zetten. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar een interne brief van 6 december 2007 van de stafdirectie coördinatie vreemdelingen aan het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. In deze brief is aangegeven dat er geen etnische Tamils worden gerepatrieerd naar Sri Lanka. Verweerder heeft ter zitting verder aangegeven dat verzoekster valt onder de uitzetstop en bevestigd dat zij niet zal worden uitgezet. De gemachtigde van verweerder heeft voorts verzoekster toegegeven dat de situatie voor Tamils uit Colombo is verslechterd. Verweerder heeft verder verklaard dat de verslechterde veiligheidssituatie in Sri Lanka aanleiding is geweest het ministerie van Buitenlandse Zaken te verzoeken om een nieuw ambtsbericht uit te brengen, en dat het onderzoek thans nog loopt. In afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek wordt ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Sri Lanka een zogenaamd pas op de plaats beleid gevoerd, hetgeen betekent dat er thans geen uitzettingen naar Sri Lanka plaatsvinden. Het nieuwe ambtsbericht is onder meer van belang om te kunnen beoordelen of iemand veilig naar Sri Lanka kan terugkeren. Op dit moment valt niet te overzien welke consequenties er door verweerder aan het nieuwe ambtsbericht verbonden zullen gaan worden.
11. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat verweerder kennelijk meer onderzoek nodig acht teneinde de actuele veiligheidssituatie in Sri Lanka te kunnen beoordelen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze in het Aanmeldcentrum Ter Apel kon worden genomen. Het besluit zal derhalve worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, dat voorschrijft dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbeert het bestreden besluit daarbij een voldoende deugdelijke motivering.
12. Hetgeen verder namens verzoekster is aangevoerd behoeft thans geen nadere bespreking.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Omdat verzoekster met de vernietiging van het besluit geen belang meer heeft bij een voorlopige voorziening in de vorm van een verbod tot uitzetting, wordt dit verzoek afgewezen. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 9 september 2008;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 322,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan verzoekster;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2008 in tegenwoordigheid van M. Hietkamp-Jonker als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter?