ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8547

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 - 19094
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot tijdigheid bezwaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 oktober 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, van Ghanese nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd in het kader van de pardonregeling. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie ingetrokken, waarna verzoeker bezwaar maakte. Het bezwaar werd echter niet tijdig ingediend, wat leidde tot de vraag of dit bezwaar ontvankelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren gesteld of gebleken die deze overschrijding konden rechtvaardigen. Verzoeker en zijn gemachtigde waren niet ter zitting verschenen, wat de rechter deed concluderen dat verzoeker niet betwistte dat zijn bezwaar niet binnen de geldende termijn was ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdigheid in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 19094
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde], advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde], werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft bij brief van 17 januari 2008, verzonden op 25 januari 2008, aan verzoeker (onder voorwaarden) een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangeboden in het kader van de Regeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud), neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11 (verder te noemen: de pardonregeling).
1.2 Dit aanbod is door verweerder bij brief van 22 februari 2008, verzonden op 25 februari 2008, ingetrokken.
1.3 Verzoeker heeft op 4 april 2008 tegen de intrekking van het aanbod een bezwaarschrift ingediend.
1.4 Tevens heeft verzoeker op 27 mei 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten, voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2008. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van verweerder van 22 februari 2008 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, welk besluit strekt tot de intrekking van het ambtshalve gedane aanbod in het kader van de pardonregeling.
2.4 Verzoeker heeft zich in de gronden van het verzoek van 20 juni 2008 op het standpunt gesteld dat zijn bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft (bij schrijven van 17 januari 2008) immers meegedeeld dat hij voor een verblijfsvergunning in het kader van het generaal pardon in aanmerking zou komen, indien hij aan de in die brief gestelde vereisten zou voldoen, waaronder de bekendmaking van zijn werkelijke identiteit. Verzoeker heeft aan alle vereisten voldaan, waaronder de bekendmaking van zijn Ghanese nationaliteit. Van belang is dat verzoeker ten tijde van een eerdere asielaanvraag (van 19 januari 1994) had aangegeven van Liberiaanse nationaliteit te zijn. Verweerder heeft daarop een verblijfsvergunning asiel aan verzoeker toegekend en deze naderhand in 1997 ingetrokken. Verweerder heeft aldus het verzwijgen door verzoeker van zijn nationaliteit en identiteit in de asielprocedure reeds tegengeworpen en gesanctioneerd. Verweerder wist derhalve bij het doen van het aanbod op 17 januari 2008 dat verzoeker eerder gebruik had gemaakt van een andere nationaliteit/identiteit en daarover had gelogen en kan hem niet tegenwerpen dat hij thans, op verzoek van verweerder, zijn ware identiteit bekend heeft gemaakt.
2.5 Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 15 september 2008 en ter zitting (slechts) op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat het bezwaar waaraan het verzoek formeel connex is, niet-ontvankelijk is, omdat dit niet tijdig is ingediend. Het bezwaar is immers niet binnen de daarvoor geldende termijn van vier weken ingediend.
2.6 Uit de stukken in het dossier blijkt dat verzoeker geen (nadere) gronden ter onderbouwing van zijn verzoek of van het bezwaar heeft ingediend dan de voormelde gronden van 20 juni 2008. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben wel (bij schrijven van 24 oktober 2008) aangekondigd niet ter zitting te zullen verschijnen. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat door verzoeker niet wordt betwist dat zijn bezwaar niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Vast staat voorts dat het besluit van 22 februari 2008 geen rechtsmiddelclausule bevat, zoals voorgeschreven in artikel 3:45 van de Awb. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: AB1706, Raad van State, 08-05-01, 200004158/1) is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dergelijke gevallen als uitgangspunt behoort te gelden dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn (vooralsnog) niet gesteld of gebleken.
2.7 Onder deze omstandigheden heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
2.8 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzieningenrechter, en op 30 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.