Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 07-7131
Zaaknummer: 299748
Datum beschikking: 19 november 2008
Beschikking op het op 28 november 2007 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker] en [verzoekster],
voorheen wonende te China, thans woonachtig in Nederland,
verzoekers, dan wel verzoeker of verzoekster,
advocaat: mr. L.M. Bruins.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,
zetelend te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de ambtenaar.
Als informant wordt aangemerkt:
de Minister van Justitie,
zetelend te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de minister.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift;
- een brief met bijlagen d.d. 7 januari 2008 van de zijde van de ambtenaar;
- een brief met bijlagen d.d. 4 april 2008 van de zijde van verzoekers;
- een brief met bijlagen d.d. 31 juli 2008 van de zijde van de minister.
Het verzoek strekt tot:
- adoptie door verzoekers van de minderjarige, [minderjarige A.], geboren op
[geboortedatum] 2000 te [plaats], Cambodja,
- wijziging van de voornamen en de geslachtsnaam van de minderjarige.
Op 24 september 2008 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers met mr. E.J.A. Brons, advocaat, kantoorhoudende te Alkmaar, de heer A.R. Baptiste en de heer P.J. Janssens namens de ambtenaar alsmede mevrouw F.E. Reitsma en mevrouw A.E. den Hertog namens de minister.
De minderjarige heeft de Cambodjaanse nationaliteit, terwijl verzoekers beiden de Nederlandse nationaliteit hebben. Verzoekers hebben te kennen gegeven dat zij in verband met de werkzaamheden van verzoeker ten tijde van de opneming van de minderjarige in hun gezin woonplaats hadden in Singapore. Nadien hebben verzoekers zich met hun gezin, eveneens in verband met de werkzaamheden van verzoeker, in Shanghai, China, gevestigd. Thans zijn verzoekers weer woonachtig in Nederland. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer aanwezig om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Toepasselijk is het Nederlandse recht, met dien verstande dat de vraag welke betekenis toekomt aan de toestemming van de biologische ouders van de minderjarige, in beginsel wordt beantwoord naar de regels die het nationale recht van de minderjarige daarover bevat.
Adoptiebeleid van het Ministerie van Justitie ten aanzien van adopties uit Cambodja
Naar aanleiding van het ambtsbericht van de ambtenaar van de burgerlijke stand te
's-Gravenhage van 7 januari 2008 heeft de rechtbank kennis genomen van de brief van de minister van Justitie van 22 mei 2003, gericht aan een groot aantal bij adoptie betrokken organisaties, en voorts van de, eveneens aan de betrokken adoptieverenigingen in Nederland verzonden, brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de minister van Justitie van
9 februari 2007.
In eerstgenoemde brief wordt melding gemaakt van opschorting van adoptie van uit Cambodja afkomstige kinderen door in Nederland woonachtige aspirant-adoptiefouders in verband met ernstige zorgen over de zorgvuldigheid van de Cambodjaanse adoptieprocedure. Blijkens de tweede brief vindt - in lijn met voornoemd besluit - door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen erkenning op grond van de Wet conflictenrecht adoptie plaats van adopties van kinderen uit Cambodja door in het buitenland woonachtige adoptiefouders aangezien het voor dit ministerie niet mogelijk is zich een betrouwbaar oordeel te vormen over de zorgvuldigheid van de gevolgde adoptie procedure in een individuele zaak.
De rechtbank leidt uit deze stukken, als ook uit de brief d.d. 31 juli 2008 van de minister van Justitie, af dat de redenen voor de opschorting er in zijn gelegen dat uit onderzoek van de Nederlandse ambassade in Thailand naar de Cambodjaanse adoptieprocedure blijkt dat deze procedure op een aantal belangrijke punten niet voldoet aan de uitgangspunten en waarborgen, zoals deze zijn geformuleerd in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en het Haags Adoptieverdrag 1993. Weliswaar was Cambodja op het moment van de opschorting nog niet toegetreden tot laatstgenoemd verdrag maar het beleid van Nederland is erop gericht de uitgangspunten en de waarborgen van het verdrag ook te doen gelden in geval van interlandelijke adoptie vanuit niet-verdragslanden. Inmiddels is Cambodja toegetreden tot het Haags Adoptieverdrag 1993. Van volledige implementatie van de regelgeving van het Verdrag is echter nog geen sprake. Nederland handhaaft het beleid en werkt niet samen met Cambodja totdat de adopties worden uitgevoerd conform de normen van voornoemd verdrag.
In Cambodja is, zo is door het Ministerie van Justitie gesteld, voor een zeer gering bedrag een geboortebewijs of een bewijs van verlatenheid te verkrijgen. Het is daardoor bijna onmogelijk om de status (weeskind, vondeling) van een kind vast te stellen.
Door verkrijging van een vals geboortebewijs of bewijs van verlatenheid kan de opname van kinderen in een weeshuis of adoptiecentrum geformaliseerd worden.
Inmiddels is ook bekend dat het voorkomt dat kinderen van hun zeer arme ouders worden gekocht door adoptiebemiddelaars. De ambassade heeft gemeld dat de biologische ouders vaak onbekend zijn met de adoptieprocedure of zelfs niet weten dat het afgestane kind voor interlandelijke adoptie in aanmerking komt. Tevens is gebleken dat de medewerkers van het Cambodjaanse ministerie dat zich bezighoudt met adoptie geen pleeggezinnen in Cambodja meer zoeken of zich inzetten voor binnenlandse adopties, hetgeen de eerste stap dient te zijn, maar dat interlandelijke adoptie momenteel de eerste optie is. Daarnaast is er sprake van ongepast geldelijk voordeel omdat er geen officieel tarief bestaat voor adoptie in Cambodja. Er zou tussen de $ 5.000,-- en $ 20.000,-- per adoptie worden betaald door de adoptiefouders.
Na kennisneming door de rechtbank van genoemde brieven diende zich bij de rechtbank een aantal verzoeken tot adoptie naar Nederlands recht (artt. 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) aan van in het buitenland wonende Nederlanders van kinderen afkomstig uit Cambodja. De rechtbank heeft zich beraden over de wijze waarop met deze verzoeken diende te worden omgegaan.
Vast staat dat hoofdstuk 3 van de Wet Conflictenrecht Adoptie (WCAd) betreffende de erkenning van een buitenlandse adoptie en haar rechtsgevolgen op deze verzoeken niet van toepassing is nu de verzoeken zich niet op de erkenning van die in het buitenland gegeven adoptiebeslissingen richten. Tevens staat vast dat de Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie (WOBKA) op deze verzoeken niet van toepassing is nu verzoekers niet in Nederland wonen en het ook niet primair de bedoeling van verzoekers is om deze buitenlandse pleegkinderen met het oog op adoptie in Nederland te laten opnemen. Het is slechts de bedoeling om te adopteren naar Nederlands recht zodat de kinderen de Nederlandse nationaliteit zullen krijgen en zij in de toekomst samen met hun adoptiefouders Nederland kunnen binnenkomen.
De rechtbank ziet zich aldus geplaatst voor de beantwoording van de vraag of deze adopties voldoen aan de gronden en voorwaarden die de artikelen 1:227 en 1:228 BW daaraan stellen. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding om, bij de beantwoording van de vraag of de adoptie in het specifieke geval in het kennelijk belang van de minderjarige is te achten, gelet op de omstandigheid dat de rechtbank kennis heeft genomen van de risico's die aan deze adopties kleven, aanknoping te zoeken bij de waarborgen voor interlandelijke adoptie, zoals deze zijn neergelegd in het Haags Adoptieverdrag 1993 en de Wet Conflictenrecht adoptie.
Behandeling ter terechtzitting
Verzoekers hebben ter terechtzitting verklaard dat zij twee (biologische) kinderen hebben en al langere tijd de wens koesterden om een kind uit een weeshuis te adopteren. Toen verzoekers in Singapore woonden zijn zij in contact gekomen met een bemiddelingsbureau.
Eind 2005 is de procedure om adoptiefouders te worden in Singapore afgerond. Deze procedure bestond uit een Home Study, een financiële beoordeling en workshops en is volgens verzoekers vergelijkbaar met de Nederlandse procedure tot het verkrijgen van beginseltoestemming. Omdat verzoekers familie hebben in de Filippijnen hebben zij als eerste geprobeerd om een kind uit de Filippijnen te adopteren. Verzoekster is op bezoek geweest bij bemiddelingsbureaus in Manilla, Filippijnen.
Daar bleek dat het langer dan twee jaar zou duren voordat verzoekers een kind uit de Filippijnen zouden kunnen adopteren waarbij ook niets toegezegd kon worden over de leeftijd van het te adopteren kind. Aangezien het verschil in leeftijd met de biologische kinderen van verzoekers al snel te groot werd hebben verzoekers voor een ander land gekozen. Verzoekers zijn in contact gekomen met families die een kind uit Cambodja hebben geadopteerd en daar positieve ervaringen mee hadden. Omdat verzoekers niet bekend waren met Cambodja zijn zij eerst op vakantie gegaan naar Cambodja om kennis te maken met het land. Verzoekers hebben daar een aantal weeshuizen bezocht en hebben de minderjarige toen ontmoet. Verzoekers hebben vervolgens bij de bemiddelende organisatie aangegeven welk weeshuis hun voorkeur had. Verzoekers mochten echter geen voorkeur voor een kind opgeven. De directeur van het weeshuis heeft verzoekers daarbij ook medegedeeld dat niet alle kinderen in aanmerking komen voor adoptie. Het weeshuis heeft verzoekers twee kinderen, waaronder de minderjarige, ter adoptie aangeboden. Verzoekers hebben hun keuze gemaakt waarna de minderjarige medisch onderzocht werd. Uit het medisch onderzoek is naar voren gekomen dat er een vermoeden van seksueel misbruik van de minderjarige bestaat. Daarop is verzoekers de vraag voorgelegd of zij de adoptie van de minderjarige voort wilden zetten. Omdat de minderjarige al ouder was dan de leeftijd waarvoor door de bemiddelende organisatie een advies was gegeven hebben verzoekers een herevaluatie moeten ondergaan. Verzoekers zijn vervolgens nog vier keer terug geweest bij het weeshuis. Voor de afronding van de adoptie hebben verzoekers tien dagen in Cambodja moeten verblijven. Pas op dat moment is de minderjarige verteld dat zij geadopteerd zou worden. Verzoekers hebben $ 6.000,-- betaald. Een gedeelte van dat bedrag is bestemd voor het weeshuis en voor het overige werden hiervan de kosten voor de documenten en het medisch onderzoek betaald. Desgevraagd hebben verzoekers verklaard dat hen niet bekend is of er een vast bedrag is vastgesteld voor de adoptie van een kind. Ten aanzien van de ouders van het kind hebben verzoekers verklaard dat zij contact hebben gehad met de moeder van de minderjarige. De moeder wilde haar nog eenmaal zien voordat zij mee zou gaan met de adoptiefouders. De moeder heeft afstand gedaan van de minderjarige en haar broertje. Verzoekers hebben verklaard dat hen niet bekend is of door DNA-onderzoek is vast komen te staan dat de moeder de biologische moeder is. De minderjarige spreekt nog steeds over haar moeder en broer. De broer is vóór de minderjarige geadopteerd. Verzoekers beschikken over foto's van de minderjarige met haar moeder en broer.
Desgevraagd hebben verzoekers verklaard dat zij niet het idee hebben dat er sprake was van corruptie bij de adoptieprocedure. Zij waren zich er terdege van bewust dat de Cambodjaanse adoptie getoetst zou worden in Nederland. Verzoekers stellen dat de door hen gevolgde procedure in Cambodja overeenkomt met de in de Wobka en het Haags Adoptieverdrag 1993 vastgelegde bepalingen en waarborgen.
Verzoekers hebben verklaard dat zij voor het eerst hebben vernomen van de problemen ten aanzien van Cambodjaanse adopties door de brief van de ambtenaar d.d. 7 januari 2008 die in deze procedure is ingediend.
Van de zijde van de minister is ter terechtzitting - kort samengevat - het volgende verklaard. Cambodja is inmiddels toegetreden tot het Haags Adoptieverdrag 1993. In samenspraak met Unicef wordt gewerkt aan het opstellen van Cambodjaanse wetgeving op het gebied van interlandelijke adoptie. Nederland zal echter de interlandelijke adoptie vanuit Cambodja niet hervatten tot het moment waarop effectieve implementatie van wetgeving en mechanismen om het Haags Adoptieverdrag 1993 uit te voeren heeft plaatsgevonden.
De ambtenaar heeft ter terechtzitting verklaard naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting geen nadere opmerkingen te hebben en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Toetsing artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek
Uit de overgelegde Guardian's Pledge van de biologische moeder, opgemaakt op 25 juni 2006 en mede-ondertekend door [persoon A.] (Commune Chief), [persoon B.] (Village Vice-Chief) en [persoon C.] (Center Director Transferee), blijkt dat de biologische moeder de minderjarige afstaat ter adoptie omdat zij verstoken is van middelen om voor de minderjarige te zorgen. Voorts heeft de moeder verklaard dat de biologische vader van de minderjarige een gevangenisstraf van 25 jaar uit dient te zitten.
Blijkens de Certificate of Adoption van de Ministry of Social Affairs, Veteran and Youth Rehabilitation d.d. 24 november 2006 is volgens Cambodjaans recht op die datum de adoptie van de minderjarige ten gunste van verzoekers tot stand gekomen. Verzoekers kunnen worden geacht te zijn bekleed met een vorm van gezag over de minderjarige die overeenkomt met het gezag over minderjarigen volgens Nederlands recht.
Bij de in het geding gebrachte stukken bevindt zich een kopie van het paspoort op naam van de minderjarige. De rechtbank concludeert derhalve dat overeenkomstig het nationale recht van de minderjarige is ingestemd met het vertrek van de minderjarige.
Verzoeker, geboren op [datum] 1967 te [plaats] en verzoekster, geboren op [datum] 1966 te [plaats], zijn met elkander gehuwd op [datum] 1993 te 's-Hertogenbosch.
Verzoekers hebben tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het adoptieverzoek met elkander samengeleefd. Zij hebben de minderjarige rond 1 december 2006 in hun gezin opgenomen en hebben haar sindsdien derhalve gedurende ten minste één jaar verzorgd en opgevoed.
De biologische ouders van de minderjarige zijn niet opgeroepen, daar blijkens de Consent for Adoption Order, opgemaakt op 25 juni 2006 door [notulist], de biologische moeder de minderjarige heeft afgestaan ter adoptie door verzoekers en de minderjarige in Cambodja reeds door verzoekers is geadopteerd.
Het is aannemelijk geworden dat de biologische ouders van de minderjarige niet of niet langer het gezag over de minderjarige hebben.
Het is de rechtbank voldoende gebleken dat de minderjarige over de gevolgen van de adoptie is voorgelicht in de mate die past bij haar leeftijd en ontwikkeling.
De rechtbank stelt voorop dat het, gelet op met name de corruptie in Cambodja, voor de rechtbank moeilijk is zich een betrouwbaar oordeel te vormen over de zorgvuldigheid van de gevolgde adoptieprocedure. Voorts is het de vraag welke waarde kan worden toegekend aan de verificatoire bescheiden die verzoekers hebben overgelegd aangezien tegen betaling valse documenten verkregen kunnen worden. De rechtbank zal haar oordeel vormen op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat de overgelegde Certificate of Adoption van de Ministry of Social Affairs, Veteran and Youth Rehabilitation d.d. 24 november 2006 overeenkomstig de plaatselijke voorschriften en door een bevoegde instantie is opgemaakt. Dit stuk is conform de legalisatiecirculaire van het Ministerie van Justitie gelegaliseerd door het Cambodjaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en vervolgens door de Cambodjaanse ambassade te Bangkok, Thailand en de Nederlandse ambassade te Bangkok, Thailand. De rechtbank heeft geen reden tot twijfel aan de echtheid van dit document. Echter, zoals eerder vermeld is de rechtbank niet in staat te beoordelen of er een behoorlijke rechtspleging heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de afgifte van dit document. Ter terechtzitting heeft de rechtbank zich er voldoende van overtuigd dat verzoekers zich niet met illegale adoptiepraktijken hebben ingelaten en zij te goeder trouw hebben gehandeld conform de procedure die in Cambodja gevolgd dient te worden om een kind te kunnen adopteren.
Nu de minderjarige inmiddels twee jaar bij de adoptiefouders verblijft en het in zijn belang is dat in deze situatie geen wijziging wordt gebracht acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige dat de adoptie naar Nederlands recht wordt uitgesproken waarmee de familierechtelijke betrekkingen tussen de minderjarige en verzoekers tot stand komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het vorenstaande aan de artikelen 1:227 en 1:228 BW - voor zover in deze zaak van toepassing - voldaan en dient het verzoek derhalve te worden toegewezen. De rechtbank beslist aldus.
Nu de rechtbank heeft overwogen dat de adoptie van de minderjarige zal worden uitgesproken zijn op het verzoek tot voornaamswijziging achtereenvolgens de artikelen 4 en 2 Wet conflictenrecht namen van toepassing.
Ongeacht of de minderjarige nog een andere nationaliteit heeft, meent de rechtbank dat
- vooruitlopend op de verkrijging van het Nederlanderschap door de minderjarige - thans reeds op het verzoek tot voornaamswijziging kan worden beslist volgens Nederlands recht.
Het verzoek tot voornaamswijziging kan als op de wet gegrond worden toegewezen.
Verzoekers staan reeds in familierechtelijke rechtsbetrekking tot twee uit het huwelijk van verzoekers geboren kinderen die de geslachtsnaam van verzoeker hebben, zodat de minderjarige op grond van artikel 1:5 lid 8 BW van rechtswege de geslachtsnaam [achternaam verzoeker] krijgt.
spreekt uit de adoptie van:
[minderjarige A.], geboren op [geboortedatum] 2000 te [plaats], Cambodja,
door [verzoeker], geboren op [datum] 1967 te [plaats] en [verzoekster], geboren op [datum] 1966 te [plaats];
gelast de wijziging van de voornamen "[naam minderjarige A.]" van de minderjarige in de voornamen: "[gewijzigde voornamen minderjarige A.]".
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G.J. Brink, C.W. de Wit en M. Rootring, kinderrechters, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2008