ECLI:NL:RBSGR:2009:BH2701

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/27335
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van asielaanvraag van een Tamil uit Sri Lanka

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Tamil uit Noord-Sri Lanka, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De verzoeker had zijn aanvraag ingediend op 7 november 2006, maar deze was op 26 juni 2008 door de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, afgewezen. De verzoeker stelde dat er in Noord-Sri Lanka sprake was van een binnenlands gewapend conflict en dat hij als etnische Tamil ernstige persoonlijke schade dreigde te ondervinden bij uitzetting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de door verzoeker ingebrachte informatie niet op voorhand kon worden uitgesloten en dat er een redelijke kans bestond dat het beroep van verzoeker zou slagen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en verbood de uitzetting van verzoeker totdat er een beslissing op het beroep was genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 644,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker zwaarder liet wegen dan de belangen van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 08/27335
Datum uitspraak: 3 februari 2009
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[de vreemdeling],
geboren op [1982],
v-nummer [nummer],
van Sri Lankaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. M.J.A. Rinkes,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2008 (verder: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 7 november 2006 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 29 juli 2008 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 29 juli 2008 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft bij brief van 28 oktober 2008, ingekomen op 29 oktober 2008, nadere stukken ingediend, waaronder een brief van het High Court van 6 juni 2008.
Verweerder heeft hier bij faxbericht van 12 januari 2009 op gereageerd inhoudende dat de door verzoeker ingediende nadere stukken niet leiden tot wijziging van het bestreden besluit.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 januari 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de Tamil taal. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. van Ettikhoven.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft verzoeker meegedeeld, dat gedurende de behandeling van het beroep uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
4. Verzoeker heeft op 15 juli 2006 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 20 juli 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het beroep van 20 juli 2006, gericht tegen het besluit van 20 juli 2006, is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam op 9 augustus 2006 ongegrond verklaard. Bij haar uitspraak van 31 augustus 2006 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam bevestigd. Derhalve staat het besluit van 20 juli 2006 in rechte vast.
5. Verzoeker heeft bij de onderhavige aanvraag een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn). Ter ondersteuning van dit beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn heeft verzoeker de volgende documenten overgelegd:
- een internetbericht Advocacynet Newsbulletin over Sri Lanka, gedateerd 29 september 2006;
- antwoorden van de regering op gestelde kamervragen (TK 2005-2006, 2129);
- standpunt VluchtelingenWerk, gedateerd 27 september 2006 met daarbij een tweeëntwintigtal bijlagen zoals van Amnesty International Public Statement, gedateerd 18 augustus 2006, een persbericht van United Nations High Commissioner for Refugees (verder UNHCR) van 18 augustus 2006, Sri Lanka Monitoring Mission betreffende 14 tot 21 augustus 2006, een internetnieuwsbericht van BBC News, gedateerd 17 augustus 2006 en Dailynews online, probe into death of passenger at BIA;
- een Report 'Sri Lanka's Return to War: Limiting the Damage', International Crisis Group) van 20 februari 2008;
- Asia Report no 145 VN Sri Lanka van 26 februari 2008;
- UK Home Office Country Report Sri Lanka van 3 maart 2008;
- Human Rights Watch Sri Lanka van 6 maart 2008;
- een persbericht van Amnesty International van 7 maart 2008 over door Oekraïne teruggestuurde Tamils;
- US Department of State, Sri Lanka Country report van 11 maart 2008;
- een artikel uit AFP “Sri Lankan fighters bomb rebel suicide camp: military”, gedateerd 27 september 2008;
- een artikel uit Reuters “Sri Lanka clash kills 32 after ceasefire dismissed”, gedateerd 23 juli 2008 en
- een artikel uit The Australian “Deadly battle in Sri Lanka”, gedateerd 25 april 2008.
Uit deze stukken blijkt, aldus verzoeker, dat er in Sri Lanka sprake is van een binnenlands gewapend conflict op grond waarvan ten aanzien van verzoeker, als jonge Tamil en vermeend LTTE-lid, ernstige persoonlijke schade dreigt.
Verzoeker heeft voorts, ter onderbouwing van zijn individuele relaas, verder nog overgelegd:
1. een verklaring van de Human Rights Commission of Sri Lanka, gedateerd 5 oktober 2006;
2. een verklaring van de Bisschop van Jaffna, gedateerd 30 september 2006;
3. een verklaring van parlementslid T. Maheswaran, gedateerd 1 september 2006;
4. een brief van de heer Kanadhipillai, gedateerd 16 september 2006 en
5. een fax uit Sri Lanka betreffende een arrestatiebevel van verzoeker, gedateerd 22 november 2006.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de ingebrachte documenten niet kunnen worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden, welke aanleiding geven om terug te komen op het reeds eerder genomen besluit. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn geen andere toetsing vereist dan die reeds wordt verricht in het kader van artikel 29, aanhef, eerste lid en onder b, van de Vw 2000. Verder ziet verweerder geen aanleiding om vooruitlopend op de beantwoording van de prejudiciële vragen die de Afdeling aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft gesteld over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, van een andere uitleg van dat artikel uit te gaan dan tot op heden is gedaan.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn voor verzoeker als een (relevante) wijziging van recht is aan te merken.
9. De implementatietermijn van de Definitierichtlijn is op 10 oktober 2006 verstreken. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Nederlandse Staat op deze datum nog niet over was gegaan tot omzetting van deze richtlijn in nationale regelgeving. Vanaf dat moment kon dus een beroep worden gedaan op de (rechtstreeks werkende) bepalingen van deze richtlijn, waaronder artikel 15, aanhef en onder c. Aldus kon voorafgaand aan het besluit van 20 juni 2006 in de vorige procedure een beroep worden gedaan op de Definitierichtlijn. Van een wijziging van recht is derhalve geen sprake.
10. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter in de vraag zal dienen te treden of zich na het besluit van 20 juli 2006 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb hebben voorgedaan.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker een etnische Tamil is, afkomstig uit Noord-Sri Lanka.
12. Ter ondersteuning van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn heeft verzoeker verwezen naar de bijlagen zoals hiervoor genoemd onder 5. Deze bijlagen dateren van na het eerdere besluit, en zijn dus in zoverre nieuw. Uit deze stukken is op te maken dat sprake is van een verslechterde veiligheidssituatie, hetgeen ook door verweerder wordt erkend. Verweerder heeft ter zitting in dit verband aangegeven van mening te zijn dat er zowel thans als ten tijde van belang sprake is van een binnenlands gewapend conflict in Noord-Sri Lanka. Mede in aanmerking genomen dat de Afdeling bij uitspraak van 12 oktober 2007 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand uit te sluiten dat dit kan afdoen aan dat eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
13. De voorzieningenrechter constateert verder dat verzoeker reeds in de zienswijze een beroep heeft gedaan op de brief van de Stafdirectie aan het Hoofd van de IND van 8 november 2007. In deze brief wordt aangegeven dat, mede naar aanleiding van de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens getroffen interim measures, etnische Tamils afkomstig uit Sri Lanka niet worden uitgezet. De voorzieningenrechter stelt vast - zo is ter zitting ook door verweerders gemachtigde erkend - dat verweerder in het bestreden besluit hierop niet is ingegaan, en (onverkort) het standpunt heeft ingenomen dat uitzetting niet achterwege wordt gelaten.
12. Het voorgaande in aanmerking genomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep een redelijke kans van slagen niet ontzegd kan worden, zodat een belangenafweging dient plaats te vinden. Omdat de dreigende uitzetting tot mogelijk onomkeerbare gevolgen kan leiden - hetgeen ook valt af te leiden uit de interne gedragslijn van verweerder - is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij de afwachting hier te lande van de beslissing op zijn beroep dient te prevaleren. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen.
13. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen door verzoeker meer of anders is aangevoerd geen nadere bespreking.
14. Het verzoek zal worden toegewezen. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- in verband met het verzoek (1 punt voor het verzoekschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
De beslissing
wijst het verzoek toe;
verbiedt de uitzetting van verzoeker tot op het beroep is beslist;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2009 in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen als griffier.
de griffier
de rechter