ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5069

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3363 AOW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing tegemoetkoming onderhoudskosten gehandicapte dochter

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de onderhoudskosten voor de gehandicapte dochter van eiseres. De Sociale Verzekeringsbank heeft op 13 december 2007 de aanvraag van eiseres afgewezen, met terugwerkende kracht tot het vierde kwartaal van 2006. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 18 april 2008 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat en een tolk. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2009 behandeld.

Eiseres verzocht om een tegemoetkoming op basis van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000). Haar dochter lijdt aan de ziekte van Von Willebrand, type III, wat haar afhankelijkheid van zorg en toezicht vergroot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank in haar besluitvorming niet voldoende rekening heeft gehouden met de specifieke zorgbehoeften van de dochter van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de dochter van eiseres, gezien haar ziekte, aanzienlijk meer afhankelijk is van zorg en toezicht dan een gezond kind van dezelfde leeftijd.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de Sociale Verzekeringsbank op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de Sociale Verzekeringsbank veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- worden vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat de ernst van de ziekte van de dochter van eiseres niet ter discussie staat, maar dat de beoordeling van de zorgbehoefte niet correct is uitgevoerd door de verweerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 februari 2009.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/3363 AOW
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats],
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 13 december 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming in de onderhoudskosten voor haar gehandicapte dochter afgewezen met ingang van het vierde kwartaal van 2006.
Bij besluit van 18 april 2008 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 mei 2008, ingekomen bij de rechtbank op 7 mei 2008, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 7 januari 2009 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. H.D.E. Kaasjager, advocaat te 's-Gravenhage. Voorts is verschenen mevrouw [A], die voor eiseres als tolk is opgetreden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B].
Motivering
Bij aanvraag van 24 oktober 2007 heeft eiseres verzocht om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (hierna: TOG 2000) voor haar dochter [dochter]. [dochter] lijdt aan de ziekte van Von Willebrand, type III, een chronische bloedstollingsziekte.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat op diverse aspecten sprake is van extra zorg en oppassing van [dochter], maar dat zij van die verzorging en oppassing niet aanzienlijk meer afhankelijk is dan een gezond kind van dezelfde leeftijd. Met een zorgscore van 8 punten voldoet [dochter] immers niet aan de voor haar leeftijd minimaal vereiste 10 punten.
Ingevolge artikel 2 van de TOG 2000 is een kind de persoon die de leeftijd van 3 jaar maar nog niet van 18 jaar heeft bereikt en die ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor hij blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is.
Ingevolge artikel 3 van de TOG 2000 wordt als blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt aangemerkt het kind dat als gevolg van zijn beperkingen (a.) aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging of oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd en (b.) aanspraak kan maken op opname in een in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of in de daarop berustende bepalingen geregelde intramurale instelling.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de TOG 2000 heeft de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort over dat kwartaal recht op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van het kind op grond van deze regeling.
Bij de beoordeling of sprake is van afhankelijkheid van geregelde oppassing of verzorging als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder a., van de TOG 2000 wordt door verweerder overeenkomstig de "SVB Beleidsregels 2006 & Algemeen Verbindende Voorschriften" (hierna: de beleidsregels) vastgesteld of en in welke mate het kind is aangewezen op hulp met betrekking tot de volgende aspecten: lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging (de categorie verzorging) en gedragsproblemen, communicatiegebreken, de (on)mogelijkheid alleen thuis te zijn, begeleiding buitenshuis en handreikingen en begeleiding (de categorie oppassing). Per subcategorie wordt beoordeeld of het kind in sterke of in lichte mate afhankelijk is van hulp, toezicht en begeleiding. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de mate van hulp, toezicht en begeleiding die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft.
Verweerder hanteert bij die beoordeling een zogeheten "Beoordelingsinstrument TOG". Dit Beoordelingsinstrument zoekt aansluiting bij de toelichting van de TOG 2000 en de door verweerder opgestelde beleidsregels. In het Beoordelingsinstrument wordt een nadere uitwerking gegeven aan de in het beleid genoemde beoordelingsthema's, waarbij per thema, afhankelijk van de zorgzwaarte, 0, 1 of 2 punten worden toegekend. Om te kunnen spreken van aanzienlijk meer afhankelijk zijn van geregelde oppassing of verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd, hanteert verweerder voor een kind van zes jaar, de leeftijd van [dochter] op de datum in geding (1 oktober 2006), een minimale totaalscore van 10 punten.
De rechtbank is van oordeel dat de beleidsregels - voor zover in deze zaak aan de orde - en het Beoordelingsinstrument in het algemeen gesproken niet in strijd komen met het recht en niet onredelijk zijn. In de bijzondere omstandigheden van dit geval doet de strikte toepassing van de beleidsregels en het Beoordelingsinstrument echter geen recht aan de ratio van de TOG 2000. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De kern van het beroep van eiseres houdt in dat [dochter] permanent onder toezicht van haar ouders en overige familieleden staat, omdat een bloeding, zowel uitwendig als inwendig, haar door haar ziekte fataal kan worden. Zodra zich een bloeding voordoet, is direct medisch ingrijpen noodzakelijk.
De ernst van de ziekte van [dochter] is op zichzelf niet in geschil. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of [dochter] in zodanige mate hulpbehoevend is, dat eiseres recht heeft op een tegemoetkoming ingevolge de TOG 2000. Aanknopingspunt voor bevestigende beantwoording van deze vraag is te vinden in de stukken van ClientFirst Intermediairs (hierna: ClientFirst) waarop verweerder zich bij de besluitvorming heeft gebaseerd. In de "Samenvatting onderzoek thuissituatie TOG" van 29 november 2007 is vermeld dat de ziekte van [dochter] de moeder en daardoor het gezin de hele dag in de greep houden en dat regelmatig ziekenhuisbezoeken plaatsvinden om inwendige bloedingen te stoppen. Blijkens de adviezen van ClientFirst voorafgaand aan het primaire besluit en de beslissing op bezwaar, scoort [dochter] maximaal op de onderdelen 'alleen thuis zijn' en 'begeleiding buitenshuis'. In de toelichting staat dat [dochter] niet alleen thuis kan zijn vanwege het risico op bloedingen respectievelijk dat zij daarom alleen onder toezicht naar buiten kan. Voorts heeft eiseres ter zitting uitgelegd dat [dochter] niet alleen overdag, maar ook 's nachts afhankelijk is van toezicht. Ook dan bestaat immers het risico op bloedingen. Er kan bijvoorbeeld een bloedprop in de keel van [dochter] zitten zonder dat zij zich daarvan bewust is, hetgeen zonder ingrijpen levensbedreigende situaties oplevert. Daarop wordt [dochter] dan ook gedurende de nacht bij toerbeurt door haar familieleden gecontroleerd. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. De door eiseres gestelde noodzakelijke mate van toezicht is op zichzelf door verweerder ook niet bestreden. Ofschoon de rechtbank ermee rekening houdt dat de intensiteit van toezicht op een kind van zes jaar nog hoog is, volgt uit het voorgaande dat [dochter] min of meer permanent toezicht nodig heeft. Derhalve is [dochter] vanwege haar ziekte aanzienlijk meer afhankelijk van geregelde oppassing dan gezonde kinderen van haar leeftijd. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarom van de beoordelingssystematiek als hierboven uiteengezet moeten afwijken. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 4:84 van de Awb en artikel 3 van de TOG 2000.
Het beroep is gegrond.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Aangezien ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 18 april 2008;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de Sociale Verzekeringsbank aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 39,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 644,--, welk bedrag de Sociale Verzekeringsbank aan de griffier moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. E. Dijt en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier A. Jansen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.