ECLI:NL:RBSGR:2009:BI0321
Rechtbank 's-Gravenhage
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten in ontnemingsprocedure na vrijspraak
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die om vergoeding van kosten van zijn advocaat vroeg. Het verzoek was ingediend na een vrijspraak in de hoofdzaak, waarbij de verzoeker was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontnemingsvordering van de officier van justitie was gebaseerd op feiten waarvoor de verzoeker was vrijgesproken, wat in strijd is met de onschuldpresumptie zoals verwoord in artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie, die stelde dat de ontnemingsprocedure een voortzetting van de strafzaak was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsmaatregel niet kon worden opgelegd op basis van feiten waarvan de verzoeker was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook verwezen naar de uitspraak van het EHRM in de zaak Geerings tegen Nederland, waarin werd geoordeeld dat het ontnemen van voordeel uit feiten waarvoor iemand is vrijgesproken, een schending van de onschuldpresumptie kan opleveren.
Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten om de gevraagde vergoeding van de kosten van de advocaat toe te wijzen. De totale vergoeding is vastgesteld op € 1.789,50, bestaande uit € 1.249,50 voor de kosten van de advocaat en € 540,00 voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het overige verzoek afgewezen, waarmee de beslissing in deze zaak werd afgerond.