ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ0791
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onvoldoende voortvarendheid bij vreemdelingenbewaring en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de voortvarendheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 27 april 2009 in bewaring was gesteld. Eiser, van (gestelde) Bulgaarse nationaliteit, was op 29 april 2009 overgeplaatst naar het huis van bewaring, maar het dossier werd pas op 6 mei 2009 overgedragen aan de dienst Terugkeer en Vertrek. Eiser stelde dat deze vertraging verwijtbaar was en dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, vooral omdat hij op 27 april 2009 zijn identiteit had kenbaar gemaakt en meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop niet kon worden gerechtvaardigd door de aanwezigheid van weekends en feestdagen, aangezien deze omstandigheden niet als bijzondere, niet aan de staatssecretaris toe te rekenen omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van verwijtbaar stilzitten van de staatssecretaris, wat leidde tot onvoldoende voortvarend handelen. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank beval de opheffing van de bewaring per 14 mei 2009. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 800,-- aan eiser, en tot vergoeding van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 644,--. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.