ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7487

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/36785 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige in het licht van wezenlijk Nederlands belang

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 december 2009 uitspraak gedaan in het beroep van een Turkse eiser die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' had aangevraagd. De eiser, die een bakkerij drijft, stelde dat de Staatssecretaris van Justitie het beleid inzake het vaststellen van economisch belang sinds 1 januari 1973 had aangescherpt door gebruik te maken van een puntensysteem. De rechtbank overwoog dat het criterium van wezenlijk Nederlands belang sinds 1973 anders is ingevuld, maar dat dit niet automatisch betekent dat er sprake is van een beperking in de zin van artikel 41 van het Aanvullend Protocol. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende gegevens waren om te beoordelen of de arbeid van de eiser een wezenlijk Nederlands belang diende. De eiser had verzuimd om een ondernemingsplan over te leggen, wat de Staatssecretaris verhinderde om advies te vragen aan de Minister van Economische Zaken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat aan de eiser geen verblijfsvergunning kon worden verstrekt. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 08/36785 BEPTDN
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1965], van Turkse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. Ch.R. Vink.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 17 augustus 2004 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 juli 2004 om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” te verlenen afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 9 oktober 2008 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 12 november 2009, waar eiser is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 In geschil is of verweerder de toelatingseisen voor Turkse staatsburgers die in Nederland arbeid als zelfstandige wensen te verrichten sinds 1 januari 1973 heeft aangescherpt, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 41 van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (hierna: Aanvullend Protocol).
2.2 Eiser drijft in Nederland een bakkerij. In beroep heeft hij aangevoerd dat verweerder het beleid inzake het vaststellen van het bestaan van economisch belang sinds 1 januari 1973 heeft aangescherpt, doordat de Minister van Economische Zaken in zijn advisering aan verweerder thans gebruik maakt van een puntensysteem ter vaststelling van het economisch belang. Verweerder heeft de invulling van het begrip “wezenlijk Nederlands belang” strenger ingevuld. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de Minister van Economische Zaken geen advies heeft uitgebracht in deze zaak omdat er stukken ontbraken. Het begrip “wezenlijk Nederlands belang” houdt in dat er een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie moet worden geleverd; er moet worden voorzien in een behoefte die nog niet wordt gedekt. Dat criteria voor de invulling van het begrip kunnen wijzigen houdt nog niet in dat daardoor een strengere norm wordt gehanteerd.
2.3 Volgens artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) -voor zover hier van belang- is de Minister bevoegd om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2.4 Volgens artikel 3.30, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend.
2.5 Op 12 september 1963 is een overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije, namens die Gemeenschap gesloten en goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van de Gemeenschap van 23 december 1963 (PB 1964, 217) (de Associatieovereenkomst). Op 23 november 1970 is een Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst (het Aanvullend Protocol) ondertekend en namens de Gemeenschap gesloten en goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293). Voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden is het protocol op 1 januari 1973 in werking getreden. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend protocol voeren de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten (de standstill-bepaling).
2.6 Vast staat dat in 1973 (inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol) al sprake was van het criterium van het wezenlijk Nederlands belang. Voorts is ook niet in geschil dat dit begrip in de loop der jaren anders is ingevuld.
2.7 Daargelaten of het nieuwe beleid, neergelegd in WBV 2007/39, moet worden aangemerkt als een beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend protocol en derhalve niet aan eiser kan worden tegengeworpen, dienen, voor de beoordeling of sprake is van arbeid waarmee een wezenlijk Nederland belang is gediend, voldoende gegevens aanwezig te zijn om deze vraag te kunnen beantwoorden. Hetgeen eiser heeft ingebracht kan niet als zodanig worden aangemerkt. Reeds eisers stelling dat het criterium van het wezenlijk Nederlands belang uitsluitend ziet op de levensvatbaarheid van zijn onderneming kan niet op basis van de door hem overgelegde stukken, te weten een uittreksel van de kamer van de Koophandel en aangiftes van de belastingdienst, worden getoetst. Met name blijkt uit de overgelegde stukken onvoldoende de taak van eiser, de onderlinge taakverdeling en verantwoordelijkheden tussen de onderlinge vennoten. Deze informatie ontbreekt ook ten aanzien van de vraag of eiser uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Uit de gegevens kan evenmin worden afgeleid of wordt voldaan aan de overige cumulatieve voorwaarden van artikel 3.30 van het Vb. Voorts kan er niet aan worden voorbijgegaan dat eiser, ondanks daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, laatstelijk ter zitting van de bezwaarschriftencommissie op 6 oktober 2008, heeft verzuimd om een ondernemingsplan over te leggen waardoor verweerder niet in staat is geweest om een advies te vragen aan de Minister van Economische Zaken.
2.8 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan eiser geen verblijfsvergunning kan worden verstrekt als door hem verzocht.
2.9 Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder het vereiste van het beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf niet aan hem heeft mogen tegenwerpen. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat dit wel mogelijk is, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die het Associatieverdrag stelt. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008 (LJN BC6595). De rechtbank is van oordeel dat, alhoewel in die uitspraak is overwogen dat het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond in strijd is met de standstillbepaling, hieraan niet in de weg staat hetgeen is overwogen in 2.8. Gelet hierop heeft verweerder aan eiser terecht het mvv-vereiste tegengeworpen.
2.10 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
2.11 Hetgeen verder is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.M. Overbeeke, als voorzitter, en mr. H. Gorter en mr. A.B. Blomberg, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009
De griffier:
mr. M.M. van Luijk-Salomons
De voorzitter:
mr. A.M. Overbeeke
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.