Parketnummers: 09/754084-07 (dagvaarding I) en 09/650123-08 (dagvaarding II) (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 8 februari 2010
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de gevoegde zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] in 1973,
adres: [adres verdachte].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 28 juli 2008 (uitsluitend in de zaak met parketnummer 09/754084-07), 13 januari 2009, 26 maart 2009 en 19 en 25 januari 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. Beliën en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - bij dagvaarding I ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2008 te Leiden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 64.620 gram henneptoppen en/of delen daarvan (zijnde een hoeveelheid van meer dan 500 gram) zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
artikel 3B/C Opiumwet juncto artikelen 11 lid 2,3,5 Opiumwet
hij, op meerdere/ een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 mei 2007 tot en met 12 januari 2008, te Leiden en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen heeft bereid en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ( telkens ) een hoeveelheid henneptoppen en/of delen daarvan (zijnde (telkens) een hoeveelheid meer dan 500 gram), zijnde (telkens) hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, althans (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
artikel 3B/C Opiumwet juncto artikelen 11 lid 2,3,5 Opiumwet
2 A
( z - witwassen [verdachte] )
hij op meerdere/een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 april 2008, te Rotterdam en/of Leiden en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of in België en/of Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- meermalen/eenmaal (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere contant(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of
- meermalen/eenmaal (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een of meerdere contant(e) geldbedrag(en) is en/of wie dit/deze geldbedrag(en) voorhanden heeft en/of
- meermalen/eenmaal (telkens) een voorwerp, te weten meerdere/een geldbedragen, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde geldbedrag(en), gebruik gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) een of meerdere contant(e) geldbedrag(en) direct of indirect geïnvesteerd en/of laten investeren in en/of besteed aan en/of laten besteden aan en/of betaald aan en/of laten betalen aan (onder meer):
- een woning aan de [adres verdachte] en/of
- een of meer (andere) goederen, waaronder:
- (een gedeelte van) de inrichting van een woning aan de [adres verdachte] en/of
- een personenauto merk Mercedes ([kenteken]) en/of
- een aanhangwagen merk Anssems ([kenteken]) en/of
- een aanhangwagen merk Saris ([kenteken]) en/of
- een personenauto merk Porsche ([kenteken] en/of
- een personenauto merk Porsche ([kenteken]) en/of
- een vaartuig merk Sleekcraft Mustang ([kenteken]) en/of
- een vaartuig merk Sea Doo Challanger ([kenteken]) en/of
- een personenauto merk Mini Cooper ([kenteken]) en/of
- een personenauto merk Mercedes-Benz ([kenteken]) en/of
- een horloge merk Audemars Piquet en/of
- een horloge merk Welder en/of
- een horloge merk Officina del Tempo en/of
- een horloge merk Bulgari en/of
- een of meer contante betalingen aan restaurantbezoek en/of vakanties en/of de huur/lease van voertuigen en/of aan [ex-partner verdachte] en/of [partner verdachte],
terwijl hij, verdachte, en/of die ander(en) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het/deze voorwerp(en) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat het (een) - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstige voorwerp(en) betrof(fen);
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
( z - witwassen [verdachte] )
hij, op of omstreeks 1 november 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf A]. en hem, verdachte, zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk deze arbeidsovereenkomst - wetende dat een arbeidsrelatie tussen hem, verdachte en [Bedrijf A]. niet bestond - in te vullen en/of te ondertekenen, zulks met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
( z - witwassen [verdachte] )
hij, op of omstreeks 15 april 2008 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- (a) een valse arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf A]. en hem, verdachte en/of
- (b) een valse jaaropgaaf van hem, verdachte en [Bedrijf A]. en/of twee, althans een valse salarisspecificatie(s) van [Bedrijf A].
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij (telkens) echt en onvervalst, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
(a) op de arbeidsovereenkomst - wetende dat er geen arbeidsrelatie was - zijn handtekening aangebracht en/of
(b) die jaaropgaaf en/of salarisspecificatie(s) opgemaakt, wetende dat er geen arbeidsrelatie was en/of geen salaris was overgemaakt;
art. 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
( z - witwassen [verdachte] )
hij op of omstreeks, 1 juni 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf B]. en [partner van verdachte], zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk deze arbeidsovereenkomst - wetende dat er een arbeidsrelatie tussen [Bedrijf B] en [partner van verdachte] niet bestond - in te vullen en/of te ondertekenen, zulks met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks, 13 augustus 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een jaaropgaaf voor [partner van verdachte], zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk deze jaaropgaaf - wetende dat er een arbeidsrelatie tussen [Bedrijf B] en [partner van verdachte] niet bestond - in te vullen en/of te ondertekenen, zulks met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
( z- witwassen [verdachte] )
hij op of omstreeks 15 april 2008 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- (a) een valse arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf B]. en [partner van verdachte]
en/of
- (b) drie, althans een of meer valse salarisspecificatie(s) van [Bedrijf B].
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij (telkens) echt en onvervalst, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
(ad a) op die arbeidsovereenkomst - wetende dat er geen arbeidsrelatie was - zijn handtekening aangebracht en/of
(ad b) die salarisspecificatie(s) opgemaakt, wetende dat er geen arbeidsrelatie was en/of geen salaris was overgemaakt;
Art. 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
(z-criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 15 april 2008 te Leiden en/of (een) andere plaats(en) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit onder meer de [Bedrijf C] en/of [Bedrijf D] en/of [Bedrijf E] en/of [Bedrijf F] en/ [Medeverdachte C] en/of [Medeverdachte D] en/of [medeverdachte F] en/of [medeverdachte B] en/of [medeverdachte G] en/of [medeverdachte H]) die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven namelijk het meermalen/eenmaal (telkens) verkopen en/of vervoeren en/of bewerken en/of aanwezig hebben van (handelshoeveelhe(i)d(en) hennep, althans middelen van lijst II van de Opiumwet en/of het witwassen van (daarmee verdiende) gelden;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bij dagvaarding II is verdachte tenlastegelegd dat:
(z-softdrugs [adres verdachte])
hij op of omstreeks 15 april 2008 te Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 43,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruik van mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en/of ongeveer 697 gram gedroogde hennep en/of 286 gram gedroogde henneptoppen, althans een hoeveelheid hennep (zijnde een hoeveelheid van meer dan 500 gram) zijnde hashish en/of hennep, (beiden) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
artikel 3C Opiumwet juncto artikelen 11 lid 3 en/of 11 lid 2 Opiumwet
art 3ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.1 Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
3.2 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.2.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 19 januari 2010, op grond van door de verdediging gesignaleerde onrechtmatigheden, primair de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bepleit omdat er sprake zou zijn geweest van een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte terzake diens recht op een eerlijk proces. De raadsman heeft hiertoe achtereenvolgens het volgende aangevoerd:
- er zijn getapte geheimhoudersgesprekken beluisterd en niet vernietigd, waaronder één gesprek van de verdachte
- er zijn nog 233 gesprekken beluisterd reeds nadat een bevel beëindiging van de tap was afgegeven waardoor verdachtes privacy op onherstelbare wijze is geschonden, en
- de eerste tapmachtiging is aangevraagd en afgegeven op basis van achterhaalde informatie, voor de verdenking van strafbare feiten van onvoldoende ernst, terwijl die tap niet dringend gevorderd was voor het onderzoek.
3.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 19 januari 2010 betoogd dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen aangezien in zijn visie geen sprake is geweest van een schending van de belangen van verdachte.
De officier van justitie heeft zich dienaande achtereenvolgens op het standpunt gesteld dat:
- het desbetreffende geheimhoudersgesprek van 4 juni 2007 nauwelijks het predicaat van geheimhoudersgesprek verdient, terwijl op basis van dit gesprek in het geheel geen sprake is geweest van sturing van het onderzoek, zodat het enkele constateren van een vormverzuim op dit punt een afdoende sanctie vormt;
- het beluisteren van het genoemde aantal gesprekken nadat het bevel tot beëindiging was verstrekt weliswaar een vormverzuim is geweest, maar dat dit verzuim volledig is hersteld met de vernietiging van de desbetreffende tapgesprekken, reden waarom daaraan geen verdere consequenties behoeven te worden verbonden;
- daargelaten de capaciteitsproblemen van de politie waardoor het vóórkomt dat een onderzoek tijdelijk stil komt te liggen, voorop staat dat de eerste tapmachtiging rechtmatig is afgegeven na een toetsing door de rechter-commissaris, in het bijzonder gelet op de ernst van de verdenking van verdachtes betrokkenheid bij de handel in harddrugs.
3.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
"Geheimhoudersgesprekken"
Op 4 juni 2007 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verdachte en het kantoor van zijn raadsman, dat in het tapdossier van verdachte is opgenomen.. Uit de schriftelijke weergave van het onderwerp van het gesprek kan worden opgemaakt dat verdachte daarin heeft gezegd: "Kennis heeft advocaat nodig"(2).
Krachtens art. 126m Wetboek van Strafvordering is de officier van justitie bevoegd na machtiging door de rechter-commissaris te bevelen, dat telecommunicatie wordt opgenomen. Daarbij wordt geen uitzondering gemaakt voor gesprekken met geheimhouders. Wel geeft art. 126aa Wetboek van Strafvordering een bijzondere regeling voor de processen-verbaal waarin gesprekken met geheimhouders zijn geregistreerd: die moeten worden vernietigd. Hieromtrent zijn nadere regels gegeven in het Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van de art. 126aa lid 2 en 126cc lid 4 Wetboek van Strafvordering (Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken), waarvan de kern, voor zover hier van belang, hierin is gelegen, dat opsporingsambtenaren die constateren, dat er een geheimhoudersgesprek is opgenomen, onverwijld de officier van justitie hiervan op de hoogte stelten, en dat de officier van justitie terstond (de gegevensdragers bevattende) die gesprekken doet vernietigen.
De rechtbank stelt in deze voorop dat het niet vernietigen van geheimhoudersgesprekken een onherstelbaar vormverzuim oplevert bij het voorbereidend onderzoek op grond van artikel 126aa, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering. In casu betreft het gewraakte telefoongesprek er één tussen verdachte en een persoon die telefonisch bereikbaar was op het advocatenkantoor van de raadsman van verdachte. In dit verband is de rechtbank primair van oordeel dat, zonder enige nadere informatie, die te dezen ontbreekt, er voorshands niet is gebleken dat er sprake is geweest van een geheimhoudersgesprek als bedoeld in de hiervoor vermelde Regeling. Immers, op grond van de inhoud van het dossier staat niet vast dat het desbetreffende gesprek een gesprek is geweest tussen de verdachte enerzijds en zijn raadsman anderzijds. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte contact met zijn raadsman heeft opgenomen ten behoeve van zichzelf. Reeds hierom faalt dit onderdeel van het verweer. Subsidiair stelt de rechtbank vast dat haar niet is gebleken van enige sturing van het onderzoek als gevolg van het desbetreffende telefoongesprek, terwijl de inhoud van dat gesprek ook overigens geen enkele relatie heeft met het verrichte opsporingsonderzoek. Verder plaatst de rechtbank in dit verband nog de kanttekening dat in de onderhavige zaak ten aanzien van de geheimhoudersgesprekken is gebleken dat dienaangaande telkens vernietigingsbevelen zijn gegeven door de officier van justitie, (3) waaruit de rechtbank afleidt dat de officier van justitie zorgvuldigheid heeft betracht bij het omgaan met de geheimhoudersgesprekken.
Beluisterde gesprekken na bevel beëindiging opnemen telecommunicatie
Op 8 juni 2007 is er een bevel tot beëindiging van het opnemen van telecommunicatie ex art. 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering afgegeven door de officier van justitie (4). Na dat bevel tot beëindiging zijn er evenwel tot 12 juni 2007 nog telefoongesprekken opgenomen, uitgeluisterd en uitgewerkt (5). Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard dat de desbetreffende telefoongesprekken, 233 in getal, alsnog zijn vernietigd.
De rechtbank is van oordeel dat de politiefunctionarissen op dit punt niet die zorgvuldigheid hebben betracht waarmee het uitvoeren van bevelen als de onderhavige gepaard dient te gaan en dat zij daarmee onrechtmatig, immers in strijd met art. 126l lid 5 van het Wetboek van Strafvordering, hebben gehandeld. Echter een (zelfstandige) grond voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte zoals is bepleit levert dit niet op, nu er geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim en de officier van justitie dit verzuim inmiddels ook daadwerkelijk heeft hersteld. Van enige schending van de belangen van de verdachte is derhalve thans geen sprake. Ook in zoverre faalt het namens verdachte gevoerde verweer.
Aanvraag en afgifte eerste tapmachtiging
Op 22 mei 2007 is er door de officier van justitie - na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris - een bevel uitgevaardigd ten behoeve van het opnemen van telecommunicatie (6). Dat bevel is gegeven naar aanleiding van ontvangen CIE-informatie - vrijgekomen in de maand mei 2007 - die behelsde dat een in Noordwijkerhout opgerolde hennepstekkerij toebehoorde aan verdachte en [mededader I] (7). Volgens het bijbehorend proces-verbaal had [mededader I] veelvuldig telefonisch contact met verdachte waarin gebruik werd gemaakt van versluierend taalgebruik, terwijl [mededader I] werd verdacht van overtreding van de Opiumwet en het witwassen van crimineel verkregen gelden (8).
Het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevelen van opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel houdt in dat die bevoegdheid aan de officier van justitie is verleend. De rechter-commissaris dient tevoren een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een verdenking als bedoeld in art. 126m, eerste lid, Sv en of het onderzoek dringend vordert dat gegevensverkeer wordt opgenomen. Bij deze laatste toetsing spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol.
De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval als het onderhavige waarin de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen. (9)
Met toepassing van evengenoemd criterium is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er een machtiging kon worden verleend. De verdediging heeft dit ook niet bestreden. Voor een verdergaande toetsing, zoals kennelijk door de verdediging voorgestaan, waarbij (opnieuw) door een rechter zou worden beoordeeld of door de politie dan wel door de officier van justitie op juiste gronden een aanvraag is gedaan en in het bijzonder of daarbij de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht zijn genomen, is in dit kader geen plaats.
Conclusie
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er met de hiervoor weergegeven en door de officier van justitie herstelde verzuimen niet gesproken kan worden van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van behoorlijke procesorde, dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging in verband met onregelmatigheden rond het tappen, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, wordt dan ook verworpen.
4. Verzoek tot het horen van getuigen
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte verzocht om het horen van de getuigen [medeverdachte A] en [medeverdachte B]. De getuige [medeverdachte A] is blijkens een bericht van 15 januari 2010 van de rechter-commissaris op 4 oktober 2009 overleden. Het horen van deze getuige is derhalve niet meer mogelijk. De getuige [medeverdachte B] is op 11 juni 2006 met onbekende bestemming vertrokken uit Nederland en - hoewel hij daartoe verplicht was op grond van een schorsingsvoorwaarde zijner voorlopige hechtenis - niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn eigen strafzaak verschenen. Om die reden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [medeverdachte B] binnen een aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord.
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, wat dagvaarding I betreft op neer dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie gedurende een lange periode en zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan het meerdere malen verkopen, vervoeren en afleveren van hennep waaronder een hoeveelheid van 64 kilogram. Voorts wordt verdachte ervan verdacht op grote schaal gelden te hebben witgewassen die door middel van criminele activiteiten waren verkregen en zich schuldig te hebben gemaakt aan valsheid in geschrift. De verdenking komt er wat dagvaarding II betreft op neer dat verdachte in zijn woning een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1 A, 1B, 2A, 2D, 2E, 2F en 3 tenlastegelegd bij dagvaarding ? en het feit tenlastegelegd bij dagvaarding II heeft begaan. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het bij dagvaarding ? onder 2B en 2C tenlastegelegde.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle bij dagvaarding ? tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1A heeft de raadsman gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de (levering of het vervoer van de) aangetroffen 64 kilogram hennep. Ten aanzien van feit 1B heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte feitelijk niet bij de leveringen van meer dan 500 gram hennep gedurende meerdere periodes betrokken is geweest. Ten aanzien van het onder 2A tenlastegelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de gelden legaal zijn verkregen en de goederen legaal zijn aangeschaft dan wel verhandeld. Ten aanzien van de feiten 2B, 2C, 2D, 2E en 2F heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake is geweest van valsheid in geschrift omdat er daadwerkelijk arbeidsovereenkomsten zijn gesloten en de verdere stukken zijn opgemaakt door daartoe bevoegde personen. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman gesteld dat niet is gebleken dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als hier door de steller van de tenlastelegging bedoeld. Ten aanzien van het bij dagvaarding ?? tenlastegelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat de gevonden softdrugs van meer dan 500 gram in zijn woning lagen.
5.3 De beoordeling van de tenlastelegging
5.3.1 Ten aanzien van dagvaarding I, feit 3
De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld (10) dat het in het [naam] onderzoek met name gaat om een criminele organisatie rond medeverdachte [mededader C] en diens [Bedrijf medeverdachte C]. Voorts heeft de officier van justitie medegedeeld dat het naar zijn inzicht niet mogelijk is om verdachte in die organisatie onder of boven [medeverdachte C] te plaatsen, omdat hij een min of meer eigen rol inneemt bij het plegen van de strafbare feiten. De officier van justitie acht feit 3 niettemin bewezen, aangezien verdachte gedurende langere tijd en structureel heeft samengewerkt met anderen, onder wie [medeverdachte A], [medeverdachte B] en NN-3566, in de handel in hennep (feit 1A en 1B op tenlastelegging I). Niets staat eraan in de weg, aldus de officier van justitie, dat de rechtbank dit feit, door de tenlastelegging in die zin "uit te strepen", bewezen verklaart.
Gelet op de inhoud van het zaaksdossier "criminele organisatie", de mededelingen van de officier van justitie ter terechtzitting en de bewoordingen van de tenlastelegging onder 3 is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie bij het redigeren van die tekst uitsluitend het oog heeft gehad op een criminele organisatie rond [medeverdachte C] en niet (mede) op een andere, zelfstandige criminele organisatie waarvan verdachte deel zou hebben uitgemaakt. Een uitleg in laatstgenoemde zin verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank daarom niet met de bewoordingen van de tenlastelegging.
Nu de rechtbank - met de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie rond [medeverdachte C], waarop de tenlastelegging ziet, is zij van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde feit.
5.4 De verdere beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
5.4.1 Ten aanzien van dagvaarding I feit 1A
Op 22 januari 2008 heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met de in het proces-verbaal als NN5366 aangeduide man, waarin verdachte informeerde of NN5366 hetzelfde kon leveren als de vorige keer, het liefst die dag nog (11). Verdachte voerde vervolgens een gesprek met zijn medeverdachte [medeverdachte B] (12) en deelde hem desgevraagd mede dat [medeverdachte B] die avond moest vrijhouden. In een telefoongesprek omstreeks 13:32 uur (13) sprak verdachte wederom met NN5366, waarbij verdachte stelde dat hij die avond pas "de vis" zou hebben. Circa anderhalf uur later, huurde verdachte voor één dag, op zijn naam, in het bijzijn van zijn medeverdachte [medeverdachte B], een witte bedrijfswagen van het merk Ford Transit bij de [naam verhuurbedrijf] te [vestigingsadres] (14). Het observatieteam zag dat verdachte iets later in zijn Porsche het terrein van het autoverhuurbedrijf af reed en medeverdachte [medeverdachte B] de gehuurde witte Ford Transit bestuurde (15). Omstreeks 16:16 uur belde ene [medeverdachte A] naar verdachte en deelde mee "er" al te zijn waarbij verdachte aangaf dat hij er aan zou komen (16). Vervolgens werd verdachte door medeverdachte [medeverdachte B] gebeld om te kijken wanneer verdachte bij medeverdachte [medeverdachte B] kon zijn (17). Observanten zagen dat verdachte rond 16:35 uur arriveerde bij [Bedrijf medeverdachte C]. Kort daarvoor zagen observanten verdachte op de [adres] te Leiden, alwaar hij een ontmoeting had met een onbekende man, in het proces-verbaal aangeduid als NN5 (18).
Omstreeks 16:41 uur werd door leden van het observatieteam gezien dat verdachtes medeverdachte [medeverdachte B] in de witte Ford Transit het Utrechts [adres] - in de onmiddellijke nabijheid van [Bedrijf medeverdachte C] - opreed, waarna [medeverdachte B] uit beeld raakte (19). Zeer korte tijd later werd door de observanten gezien dat [medeverdachte B] wederom het terrein van [Bedrijf medeverdachte C] betrad (20). De observanten zagen dat verdachte omstreeks 17:45 uur in zijn Porsche vertrok vanaf [Bedrijf medeverdachte C] en vervolgens geheel uit beeld raakte (21).
Omstreeks 19:02 uur zagen de observanten (22) dat de Ford Transit met een onbekende man, aangeduid als NN8, als bestuurder vanuit de loods van [Bedrijf medeverdachte C] vertrok. Vervolgens zagen de observanten dat NN8 op de [adres] de achterzijde van de witte Ford Transit tegen de achterzijde van een grijze Opel Vivaro parkeerde. Vervolgens werd gezien dat de achterdeuren van de Ford Transit en de Opel Vivaro - tegen elkaar aan - werden opengedaan en een onbekende man, NN9, tussen beide voertuigen liep. Vervolgens zagen de observanten dat een onbekende man, NN10, wegreed in de Opel Vivaro en een onbekende man, NN11, met de witte Ford Transit wegreed. NN10 kwam vervolgens omstreeks 19:22 uur in de Opel Vivaro bij een loods aan de [adres] te Den Haag.
De uit het hierboven gerelateerde onderzoek beschikbaar gekomen informatie - namelijk dat zich vermoedelijk verdovende middelen bevonden in een pand aan de [adres] te Leidschendam (de rechtbank verstaat: Den Haag) - werd in de vorm van een zogenaamd kluisproces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [naam], op 22 januari 2008 ter beschikking gesteld van het politiekorps Haaglanden (23). Vervolgens troffen verbalisanten [naam] en [naam] op 22 januari 2008 omstreeks 22:30 uur vier dozen met hennep aan in een loods aan de [adres] (24). Na onderzoek bleek dat de dozen 64.620 gram henneptoppen bevatten (25). [getuige 1] heeft verklaard dat hij het huis huurde bij de loods aan de [adres] (26). [getuige 1] verklaarde dat hij verdachte al jaren kende en regelmatig contact had met hem (27). [getuige 1] had een boot gekocht van verdachte, die verdachte in de loods had gestald (28). Via de woning was er toegang tot de loods (29).
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1A tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede bezien tegen de achtergrond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1B, afkomstig uit hetzelfde zaaksdossier, het volgende af.
[medeverdachte A] heeft in samenwerking met NN5366 op verzoek van verdachte en met medeweten van diens medeverdachte [medeverdachte B] een grote partij hennep naar [Bedrijf medeverdachte C] gebracht. De partij hennep is door tussenkomst van verdachte en met hulp van [medeverdachte B] overgeladen in de door verdachte en [medeverdachte B] gehuurde witte Ford Transit. Vervolgens is de partij (deels, in elk geval in totaal ruim 64 kilogram hennep) op de [adres] te Leiden overgeladen in de grijze Opel Vivaro. Op deze locatie was verdachte eerder die dag al geweest en had hij een ontmoeting gehad met een onbekende, de leverancier van de verdovende middelen. Kennelijk heeft verdachte uiteindelijk 's avonds deze leverancier op enigerlei wijze betaald.
Namens de verdachte is ter terechtzitting nog het volgende verweer gevoerd. In het getapte telefoongesprek van 22 januari 2008 om 19:47 uur belt verdachte uit naar NN5366 over het feit dat sprake was van een "misverstandje" bij verdachte. Gelet op de inhoud van de daarop volgende getapte telefoongesprekken concludeert de verdediging dat elke link ontbreekt tussen verdachte en de aangetroffen 64 kilogram hennep, nu kennelijk de volgende dag sprake zou zijn van een aflevering van goederen waarvoor NN5366 meer (voorbereidings)tijd nodig heeft. Dit betoog gaat er ten eerste aan voorbij dat NN5366 in datzelfde telefoongesprek met verdachte daarop antwoordt "eigenlijk wel en eigenlijk niet", terwijl evenbedoeld "misverstandje" en de daaruit voortvloeiende gestelde vervolglevering waarop de raadsman doelt er ten tweede niet aan in de weg staan dat de (daaraan voorafgaande) levering van 64 kg hennep bewezen wordt verklaard.
De rechtbank verwerpt derhalve het opgeworpen bewijsverweer en acht het onder 1A aan verdachte tenlastegelegde verwijt wettig en overtuigend bewezen.
5.4.2 Ten aanzien van feit 1 B
5.4.2.1 Analyse van de gecodeerde telefooncontacten
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van telefonische contacten tussen enkele mobiele toestellen die in gebruik zijn bij verdachte [naam] en [medeverdachte B] en het mobiele toestel met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...01], dat op naam staat van en in gebruik is bij [medeverdachte A] (30). Uit het onderzoek is voorts gebleken dat deze telefonische contacten soms gepaard gaan met het (al dan niet kort voordien) verzenden van een sms-bericht naar het nummer van [verdachte] of [medeverdachte B] door de gsm met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...02] in gebruik bij [medeverdachte A]. [verdachte] of [medeverdachte B] reageren daarop veelal met het verzenden van een sms-bericht aan datzelfde nummer, dan wel aan het hiervoor genoemde nummer dat op naam staat van [mededader A] (31).
Verder stelt de rechtbank in dit verband het volgende vast. Op 18 augustus 2007 om 9:44 uur ontvangt het toestel van [verdachte] een sms afkomstig van de gsm met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...02] (32). [medeverdachte B], die, naar uit de bewijsmiddelen blijkt (33), omstreeks deze periode contacten onderhoudt met [medeverdachte A], belt diezelfde ochtend om 10:56 uur uit naar nummer [mobiel telefoonnummer 06-...01] en vraagt na het opnemen meteen of die 'dat berichtje had gestuurd'. [medeverdachte A] antwoordt daar bevestigend op. Het is aannemelijk dat daarmee op het eerder met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...02] verzonden bericht wordt gedoeld. Voorts zegt [medeverdachte A] op
22 augustus 2007 in een telefoongesprek met [medeverdachte B] dat hij gisteren vroeg of dat goed was, 275. Op
21 augustus 2007 om 22:35 uur was door het toestel met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...02] aan hetzelfde toestel waarmee [medeverdachte B] de volgende dag met [medeverdachte A] belt een sms-bericht verzonden waarin onder meer de cijfers 275 voorkomen (34).
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, concludeert de rechtbank dat het mobiele toestel met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...02] in gebruik is geweest bij [medeverdachte A]. De rechtbank merkt daarbij op dat dit nummer kennelijk uitsluitend wordt gebezigd voor het verzenden en ontvangen van sms-berichten - en dus niet voor gespreksverkeer -, iets dat op zich reeds op een poging tot geheimhouding van het betreffende telefoonverkeer wijst.
Eerste tussenconclusie: het mobiele toestel met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...02] is in gebruik geweest bij [medeverdachte A].
Vanaf het toestel met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...02] wordt in de periode tussen 24 mei 2007 en 18 december 2007 een aantal maal naar door het onderzoeksteam getapte telefoons een sms-bericht verzonden waarvan de inhoud uitsluitend uit een cijferreeks bestaat (35). Deze cijferreeksen vangen in alle gevallen aan met 06 en bestaan - op één uitzondering na - uit telkens 10 cijfers. Nu uit onderzoek in het CIOT is gebleken dat het hier - anders dan als veronderstelling voor de hand ligt - niet om mobiele telefoonnummers gaat (de betreffende telefoonnummers hebben nooit bestaan of bestaan niet meer (36)), is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat het bij deze cijferreeksen om gecodeerde mededelingen gaat. Eenzelfde conclusie wordt in het proces-verbaal van de politie getrokken. Deze aanname wordt bevestigd door het feit dat sommige van deze berichten aanleiding geven tot nader telefooncontact waarin over op het eerste gezicht niet inzichtelijke onderwerpen, maar in elk geval kennelijk over iets anders dan telefoonnummers wordt gehandeld.
Tweede tussenconclusie: de door het toestel in gebruik bij [medeverdachte A] verzonden cijferreeksen zijn codes.
Alle verzonden cijferreeksen beginnen met 06. Daaruit leidt de rechtbank af dat aan deze beide begincijfers geen zelfstandige betekenis mag worden toegekend en dat deze cijfers slechts ertoe dienen de indruk te wekken dat het om mobiele telefoonnummers gaat. De rechtbank wijst er in dit verband tevens op dat alle reeksen op één na, zoals gezegd, uit tien cijfers bestaan.
Derde tussenconclusie: aan de begincijfers 06 komt geen betekenis toe.
Het op 21 augustus 2007 verzonden sms-bericht bevat - in afwijking van alle andere - slechts een negencijferige reeks. Uit het op dit bericht volgende en kennelijk naar aanleiding daarvan gevoerde telefoongesprek tussen [medeverdachte B] en [medeverdachte A] volgt dat het 'ontbreken' van één cijfer niet tot onbegrijpelijkheid of onbruikbaarheid van de aanvankelijk verzonden informatie leidt. Waar hierboven is vastgesteld dat het de bedoeling van de verzender is geweest om de indruk te wekken dat er telefoonnummers worden doorgegeven, wordt opnieuw duidelijk dat daar onder de gegeven omstandigheden geen sprake van is. Uit het voorgaande volgt tevens dat evenmin aan alle resterende acht cijfers betekenis toekomt.
Vierde tussenconclusie: evenmin komt betekenis toe aan alle resterende acht cijfers
Op 16 augustus 2007 om 16:40 uur wordt vanaf het door [medeverdachte A] gebruikte prepaid toestel een sms verstuurd naar nummer [mobiel telefoonnummer 06-...03], een nummer dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte B] (37), inhoudende: 0613355000 (38). Vijftien minuten later belt [medeverdachte A] met gebruikmaking van nummer [mobiel telefoonnummer 06-...01] naar eerdergenoemd nummer, dat wordt beantwoord door [medeverdachte B] (39). [medeverdachte A] vraagt of [medeverdachte B] het van hem gehad heeft. [medeverdachte B] antwoordt daarop: 'Ja ja, maar alleen de laatste vier toch?' Daarop reageert [medeverdachte A] aldus: 'De eerste vier; het gaat om nummer 13 in ieder geval.'
Hieruit kan worden opgemaakt dat aan de derde en vierde positie binnen de cijferreeks tezamen een zelfstandige en/of dragende betekenis dient te worden toegekend. Dit wordt nog eens bevestigd door een latere sms-wisseling tussen dezelfde personen: twee dagen later, op 18 augustus 2007 om 9:38 uur, wordt vanaf het prepaid toestel van [medeverdachte A] een sms aan het toestel van [medeverdachte B] verstuurd met de tekst 'hij is 16 geworden', zes minuten later gevolgd door een sms met de inhoud 0616355023 (40). Uit deze getallenreeks in vergelijking met de vorige volgt dat het cijfer 3 op positie 4 is vervangen door een 6. Zoals uit het eerdere bericht volgt dient dit cijfer in combinatie met het cijfer op positie drie te worden lezen als 16 in plaats van 13. Daarnaast valt te constateren dat de twee laatste nullen zijn vervangen door 23. Waar hierboven is vastgesteld dat niet aan alle cijfers betekenis toekomt, valt uit deze omstandigheid, in combinatie met het feit dat de wijziging [medeverdachte B] niet tot nadere vragen aanleiding geeft, op te maken dat in elk geval de laatste twee cijfers willekeurig gekozen zijn. Dit volgt eveneens uit twee kort na elkaar op de avond van 19 september 2007 verzonden sms-berichten, luidend 0612355036 en 0613355016 (41). In dit verband merkt de rechtbank tevens op dat in de dertien door [medeverdachte A] gesms'te berichten op posities drie en vier de volgende getallen voorkomen: 11 (2x); 12 (3x); 13 (2x); 16; 20; 21; 23; 25; daarnaast 63 en 73.
Vijfde tussenconclusie: aan de cijfers op de derde en vierde positie komt gezamenlijk zelfstandige en/of dragende betekenis toe.
Zesde tussenconclusie: aan de cijfers op de negende en tiende positie komt geen betekenis toe.
Op 21 augustus 2007 om 22:35 uur wordt vanaf het door [medeverdachte A] gebruikte prepaid toestel een sms verstuurd naar het nummer van [medeverdachte B] met als inhoud: 062027500 (42). De volgende dag belt [medeverdachte A] [medeverdachte B] op en zegt dat hij, [medeverdachte A], hem, [medeverdachte B], de dag tevoren had gevraagd 'of dat goed was, 275' (43). [medeverdachte B] antwoordt daarop dat hij nog een bevestiging moet krijgen. Op grond hiervan is het aannemelijk dat aan de cijfers op posities vijf, zes en zeven in combinatie met elkaar eveneens betekenis moet worden toegekend. Daarnaast volgt uit de formulering van [medeverdachte A] en het antwoord van [medeverdachte B] in het telefoongesprek dat er sprake is van een aanbod. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de variatie op positie zeven in alle veertien berichten beperkt is tot de cijfers 0 en 5, met uitzondering van het sms-bericht van 11 september 2007 om 19:58 uur, waarin op positie zeven een 1 te lezen valt (44). Wanneer dit laatste bericht als atypisch van de analyse wordt uitgesloten (dat het om een atypisch bericht gaat, blijkt uit de verbaasde reactie van [medeverdachte B] (45)), valt uit de overige getallenreeksen met enige waarschijnlijkheid af te leiden dat het bij positie zeven om de aanduiding 'heel' (0) dan wel 'half' (5) gaat. Hieruit volgt op zijn beurt dat het bij de posities vijf en zes om eenheden gaat. Deze eenheden variëren in de verzonden berichten tussen 25 en 35. Tevens volgt uit het voorgaande, in het bijzonder uit de conclusie dat het bij positie zeven om de aanduiding 'heel' of 'half' gaat, dat aan de cijfers op positie acht hoogstwaarschijnlijk geen zelfstandige betekenis toekomt (in tien van de veertien gevallen is dit cijfer een nul).
Zevende tussenconclusie: aan de cijfers op de vijfde, zesde en zevende positie komt gezamenlijk betekenis toe. Het gaat hier om eenheden, gevolgd door een decimaal. Aan de cijfers op de achtste positie komt geen zelfstandige betekenis toe.
Achtste tussenconclusie: de sms-berichten behelzen een aanbod.
Op 11 oktober 2007 om 20:47 uur wordt vanaf het door [medeverdachte A] gebruikte prepaid toestel een sms verstuurd aan het toestel dat in gebruik is bij verdachte met de inhoud: 0621250069. Het toestel van verdachte reageert daarop met de eveneens per sms gestelde vraag, om 20:50 uur verzonden aan het prepaid toestel in gebruik bij [medeverdachte A]: 'Moet ik zeker zien?' Daarop reageert de gebruiker van laatstgenoemd toestel weer met de mededeling: 'Hoeft niet is gruis' (46). Uit een later gesprek blijkt dat verdachte ontevreden is met de kwaliteit (47).
Negende tussenconclusie: het aanbod van [medeverdachte A] behelst in sommige gevallen gruis.
Hierboven onder 1A is bewezen verklaard dat [medeverdachte A] op 22 januari 2008 tezamen en in vereniging met verdachte, [medeverdachte B] en anderen ca. 64 kilo hennep van Arnhem naar Leiden en Den Haag heeft vervoerd.
Alles overziend komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen: de vanaf het toestel in gebruik bij [medeverdachte A] aan de toestellen van [verdachte] en [medeverdachte B] verzonden sms-berichten in cijfers hebben betrekking op de voorgenomen levering van hennep. [medeverdachte A] biedt aan verdachte en [medeverdachte B] partijen hennep aan. Het gewicht van de aangeboden partij (in kilo's) kan telkenmale uit het derde en vierde cijfer van het sms-bericht volgen, terwijl de prijs per kilo (in honderden euro's met één decimaal) telkens door het vijfde, zesde en zevende cijfer wordt weergegeven. Deze vaststelling spoort met de constatering dat een lage kiloprijs (€ 2.500) in de getapte berichten nadere invulling krijgt door de mededeling dat het gruis betreft.
Slechts de sms-berichten van 24 mei 2007 en 24 september 2007 sporen niet met de hierboven gegeven uitleg. De rechtbank houdt het ervoor dat deze berichten, luidend 0663400325 en 0673550335 dienen te worden geïnterpreteerd als '6 kilo à € 3.400' en '7 kilo à € 3.550'.
Uit gegevens van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise blijkt dat de gemiddelde groothandelsprijs van een kilo nederwiet in 2007 € 3.289 bedroeg.
5.4.2.2 Verdere bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder 1B tenlastegelegde feiten
Op 24 mei 2007 om 22:40 uur ontving het gsm-toestel dat in gebruik was bij verdachte een sms-bericht van het prepaid toestel waarvan hiervoor is vastgesteld dat het in gebruik was bij [medeverdachte A]. De tekst van het bericht luidde: 0663400325 (48). Zoals hierboven is uiteengezet verstaat de rechtbank dit bericht als: 'aanbod tot levering van 6 kilo hennep à € 3.400 per kilo'. De volgende avond hebben verdachte en [medeverdachte A] telefonisch contact. [medeverdachte A] vraagt daarbij of verdachte 'morgen', dat is op zaterdag 26 mei 2007, 'nou komt'. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte A] daarmee refereert aan zijn in het sms-bericht van de vorige avond vervatte aanbod tot levering. Verdachte antwoordt zijn neefje - de rechtbank verstaat: medeverdachte [medeverdachte B] - te zullen sturen of zelf te zullen komen. (49) De volgende ochtend om 10:27 uur verstuurt de gsm die in gebruik is bij [medeverdachte A] aan het toestel van verdachte een sms-bericht met als inhoud: "Kan jij wat met purpel" (50). Verbalisant [naam], expert verdovende middelen bij de korpsrecherche van politie Hollands Midden, heeft gerelateerd dat de term purpel hem ambtshalve bekend is als de naam van een hennep(planten)ras (51). Het toestel van verdachte reageert vrijwel onmiddellijk op genoemde sms met de mededeling: 'Hoor je over uurtje ok' (52). Nadat daarop instemmend is gereageerd (53), wordt verdachte kort voor de middag gebeld door [naam], zijnde de exploitant van de Amsterdamse coffeeshop [naam], waarvan verdachte voorheen eigenaar was. In de loop van dit gesprek (54) vraagt verdachte: 'Purpel had je nog, hè?' 'Ja, zat', luidt het antwoord; 'moet die donkere hebben. Ga je die regelen?' Verdachte reageert daarop met de woorden: 'ik ga kijken'. Uit een telefoongesprek van diezelfde dag om 17:22 uur tussen verdachte en [medeverdachte B] blijkt dat deze 'tien' aan [medeverdachte A] moet geven (55), en rond 18:00 uur die avond vraagt verdachte, opnieuw in gesprek met [medeverdachte B], of deze [medeverdachte A] al gebeld heeft dat hij eraan komt. [medeverdachte B] is op dat moment bijna in Alphen (56).
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat op 26 mei 2007 door [medeverdachte A] aan verdachte 6 kilo hennep is verkocht die door [medeverdachte B] bij [medeverdachte A] (in Arnhem) is opgehaald. Of in aanvulling daarop tevens een hoeveelheid van de hennep die als 'purpel' wordt omschreven dan wel 'die donkere' kan verder in het midden blijven.
Op 27 mei 2007 rond 14:00 uur heeft verdachte telefonisch contact met een man die gebruik maakt van het telefoontoestel met nummer [mobiel telefoonnummer 06-...01]. (57) Dit toestel staat, zoals hiervoor is gerelateerd, op naam van [medeverdachte A] en uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte A] de enige gebruiker ervan is (58). Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte in het genoemde telefoongesprek spreekt met [medeverdachte A]. Uit dit gesprek blijkt het volgende: [medeverdachte A] heeft iets achtergelaten, dat zich bij [medeverdachte E] bevindt. Omdat [medeverdachte A] [medeverdachte E] toch die avond ziet, behoeft verdachte niet bij hem langs te gaan. Verdachte geeft [medeverdachte A] daartoe de instructie hem te vragen of 'het', ook aangeduid als 'dat ene', er nog is. [medeverdachte A] zal daarbij trachten het onderste uit de kan te halen. Anderhalf uur later ontvangt de gsm van verdachte vanaf het prepaid toestel dat in gebruik is bij [medeverdachte A] het bericht: 'Hoeveel wil je alles of de helft geef even aan dan kan ik mijn best doen' (59), dat vervolgens nog zes keer verzonden wordt (60). Rond half zeven die avond ontvangt het toestel van verdachte vanaf hetzelfde prepaid toestel de mededeling: 'Kan je gewoon zeggen hoeveel je wilt hebben t (de rechtbank verstaat: [medeverdachte E]) vroeg dat dan kan hij het vastleggen maar hij belt mij gelijk als hij weet hoeveel er nog is' (61). Ook dit bericht wordt in de daarop volgende 50 minuten nog viermaal verzonden (62). Om 19:39 uur reageert het toestel van verdachte: 'OK bericht je straks' (63). Daarop volgt om 19:57 uur het antwoord 'OK' (64). De volgende avond, maandag 28 mei 2007 om 19:22 uur, ontvangt de gsm van verdachte vanaf het prepaid toestel dat in gebruik is bij [medeverdachte A] het bericht: 'De bestelling is rond bel hem aub op hij wil morgen alles rond maken en haal van te voren het voorbeeld bij mij op voor jezelf aan de prijs viel niks te (de rechtbank verstaat: niets te doen) (65). Twee minuten later reageert het toestel van verdachte: 'Ik bel hem morgenochtend ok ik rij morgenochtend bij jouw [sic] langs ok' (66). Uit de daarop volgende sms-wisseling (67) leidt de rechtbank af dat verdachte ernaar streeft om de volgende dag om 11:00 uur ten huize van [medeverdachte A] te zijn. [medeverdachte A] verzoekt verdachte vervolgens 'hem' (de rechtbank verstaat: [medeverdachte E]) een sms te sturen. Nadat verdachte daarmee heeft ingestemd, doet hij [medeverdachte A] weten: 'Stuur aub zijn nr ben ik kwijt'. Ten antwoord ontvangt hij daarop het bericht '0655550506'. Dit telefoonnummer staat op naam van [medeverdachte E], [adres medeverdachte E] (68). Twee minuten na ontvangst van dit bericht verzendt verdachte ('[verdachte]') het volgende sms-bericht aan het toestel van [medeverdachte E] voornoemd: 'Hoi ik kom morgen rond twaalf uur ben ik er kunnen we bespreken hoe of wat' (69). Uit twee gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte B] gevoerd in de ochtend van 29 mei 2007 (70) leidt de rechtbank af dat verdachte dan per auto op weg is naar het huis van [medeverdachte A] aan de [adres medeverdachte A]. Op 29 mei 2007 hebben leden van het observatieteam waargenomen dat verdachte zich in Arnhem bevond op het terrein van meubelgroothandel '[naam]' aan de [adres]. In de nabijheid van dit bedrijf staat een personenauto, merk Mercedes-Benz, [kenteken], geparkeerd. Dit kenteken staat op naam van [medeverdachte E] (71). Volgens de verklaring van [medeverdachte A] is ('[medeverdachte E]') tevens eigenaar van [voornoemde meubelgroothandel] (72).
Op 30 mei 2007 om 14:47 wordt vanaf de gsm van [medeverdachte E] een sms verstuurd aan de gsm van [verdachte] met als inhoud: 'ik wilde vragen morgenvroeg voor 11 moet alles geregeld zijn en het is maar 200 km graag 'n snel antwoord AUB' (73). De reactie luidt: 'Ben om tien uur bij jouw [sic] om te checken en dan krijg je ja of nee' (74) Die avond belt verdachte met het Van der Valk Hotel te Arnheim en reserveert daar een driepersoons kamer voor één nacht op naam van zijn [partner verdachte] (75). Uit sms-verkeer tussen het toestel van verdachte en dat van [medeverdachte E] blijkt dat verdachte en [medeverdachte E] de volgende ochtend een ontmoeting hebben gehad in Arnhem.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat er zowel op 29 als op 30 mei 2007 te Arnhem een ontmoeting is geweest tussen verdachte en [medeverdachte E]. Gelet op het feit dat de eerste ontmoeting wordt voorafgegaan van een bezoek van verdachte aan het huis van [medeverdachte A], waar hij het 'voorbeeld' diende op te halen en dat de contacten tussen verdachte en [medeverdachte E] kennelijk door tussenkomst van [medeverdachte A] plaats vinden acht de rechtbank bewezen dat er hier sprake is geweest van een henneptransactie.
Op 7 juli 2007 wordt verdachte gebeld door [medeverdachte A], die hem vraagt of hij nog 'die kant op komt'. Verdachte deelt nog mee dat hij [medeverdachte E] (de rechtbank verstaat: [medeverdachte E]) al een bericht had gestuurd dat hij die dag wellicht zou komen. (76). Drie dagen later, op 10 juli 2007 is er tweemaal telefonisch contact tussen (het toestel van) verdachte en (dat van) [medeverdachte A], waaruit blijkt dat verdachte 'op die papieren zit te wachten' dan wel 'de papieren nog niet binnen heeft' (77). Daarom 'beter morgen', anders wordt het tweemaal rijden. Er wordt afgesproken tegen 11 juli, 18:00 uur (78). Kort nadien wordt vanaf het prepaid toestel in gebruik bij [medeverdachte A] een sms verzonden naar het toestel van verdachte met als inhoud: '0612350085', waarop als reactie volgt: 'ok', bij wijze van repliek gevolgd door de sms: 'Zorg aub voor de pap (de rechtbank verstaat: papieren, derhalve het geld)' (79). Zoals hierboven uiteengezet verstaat de rechtbank het tweede hiervoor genoemde sms-bericht als: 'aanbod tot levering van 12 kilo hennep à € 3.500 per kilo'. Op 12 juli 2007 ten slotte belt verdachte met [medeverdachte A] en deelt hem mede dat [medeverdachte A] 'dat van gister, die goedkope zooi' 'gewoon terug krijgt'; 'ik weet niet wat er in zit maar dat gaat helemaal nergens over'. [medeverdachte A] reageert daarop met de mededeling dat hij het niet heeft nagekeken.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat er op 11 juli 2007 te Arnhem door tussenkomst van [medeverdachte A], mogelijk door [medeverdachte E], aan verdachte 12 kilo hennep is geleverd. Daarbij heeft [medeverdachte A] verdachte erop gewezen dat het boter bij de vis was.
Op 23 juli 2007 om 13:37 uur verstuurt het prepaid toestel van [medeverdachte A] een sms aan het toestel van verdachte met de volgende inhoud: '0611350189' (80). De rechtbank begrijpt dit bericht overeenkomstig de hierboven gegeven interpretatie als 'aanbod tot levering van 11 kilo hennep à € 3.500 per kilo'. De reactie luidt: 'bel je zo ok' (81). Even later, om 14:16 uur, deelt het toestel van verdachte mede dat het 'wel kan', 'maar morgen pas papieren' (82) (de rechtbank verstaat: geld, betaling). Daarop volgt weer de reactie: 'ok, kan ik nu komen', waarop een bevestigend antwoord wordt gegeven (83). Uit een tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte A] van die middag om 15:45 uur (84) blijkt dat [medeverdachte A] op dat moment nabij Schiphol rijdt en afspreekt met verdachte, naar de rechtbank verstaat in diens toenmalige woning te Sassenheim.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte A] op 23 juli 2007 te Sassenheim aan verdachte 11 kilo hennep heeft geleverd. Betaling heeft eerst later plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat van betrokkenheid van verdachte bij de in het zaaksdossier onderscheiden leveringen in de periodes 6, 7, 8 en 9 niet is gebleken.
Op 11 oktober 2007 om 20:47 uur ontvangt het telefoontoestel dat in gebruik was bij verdachte een sms, verzonden met het aan [medeverdachte A] toegeschreven prepaid toestel, met als inhoud '0621250069' (85).Op grond van de hierboven gegeven interpretatie leest de rechtbank dit bericht als: 'aanbod tot levering van 21 kilo hennep à € 2.500 per kilo'. Om 20.50 uur verstuurt de gsm van verdachte een sms terug met als inhoud: 'Moet ik zeker zien?' (86) Daarop luidt de reactie, om 20:53 uur ontvangen: 'hoeft niet is gruis' (87).Om 20:56 uur wordt vanaf het toestel van verdachte aan het toestel van [medeverdachte A] een sms-bericht verzonden met als inhoud: 'Morgen hoelaat' (88). Daarop luidt het antwoord, diezelfde minuut verzonden: '1500', waarop de wederpartij onmiddellijk een bevestiging stuurt, inhoudende: '3 uur tot morgen'. (89).Vijf minuten later volgt er van dezelfde gsm nog een sms aan het toestel van verdachte met de tekst 'neem zeep mee' (90). Ook dit wordt per omgaande bevestigd met de mededeling 'OK' (91). Uit het relaasverbaal blijkt dat de term zeepjes drugsjargon is voor samengeperste hash in de vorm van een stuk zeep (92). Uit een getapt telefoongesprek dat de volgende dag, 12 oktober 2007 te 14:18 uur, is gevoerd tussen verdachte en [medeverdachte A] volgt dat verdachte er op dat moment 'bijna is' (93).
Weer één dag later, op 13 oktober 2007 om 12:22 uur, belt verdachte [medeverdachte A] op. Verdachtes telefoon straalt bij dat gesprek een zendmast te Leiden aan. Verdachte deelt in dat gesprek mee dat het beter is wanneer [medeverdachte A] 'nu even naar [hem] toe komt'. Hij gaat het nu even controleren en 'dat grote geheel dat [is] gewoon helemaal niks'. 'Dat kleine voorbeeldje is goed'. [medeverdachte A] antwoordt daarop dat hij vandaag of morgen ander krijgt, 'en dan kom jij of die andere jongen gewoon naar mij toe en dan doen we het even andersom' (94). Drie minuten later belt [medeverdachte A] terug naar verdachte. Na geverifieerd te hebben dat 'die kleine, die twaalf dingen goed waren' deelt hij mee dat hij die andere 'gewoon allemaal terug kan geven'. Daarop maken zij een afspraak voor maandag (de rechtbank verstaat: 15 oktober 2007) aan het eind van de dag (95).
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank het volgende af. Op 12 oktober 2007 is door tussenkomst van [medeverdachte A] aan verdachte in Arnhem een hoeveelheid van 21 kilo hennepgruis geleverd en door deze vervoerd naar Leiden. Verdachte was over de geleverde kwaliteit ontevreden; afgesproken wordt dat hij een gedeelte van die partij hennep, aangeduid als 'die twaalf', zelf houdt en de rest op 15 oktober 2007 naar [medeverdachte A] zal terugbrengen.
Op 16 oktober 2007 om 12:32 uur belt verdachte uit naar [medeverdachte A]. Tijdens dit gesprek vraagt verdachte of [medeverdachte A] naar hem, verdachte, toe kan komen. [medeverdachte A] is daarmee niet akkoord; desnoods moet verdachte maar 'die jongen' sturen, die hij 'voor die twaalf dingetjes' wat moet meegeven (96). Die middag om 15:03 uur ontvangt het toestel van [verdachte] een sms van de telefoon van [medeverdachte A] met de tekst: '0623250045' (97). De rechtbank leest dit bericht als: 'aanbod tot levering van 23 kilo hennep à € 2.500 per kilo'. [medeverdachte A] belt onmiddellijk na het verzenden van dit bericht met zijn andere gsm verdachte om mee te delen dat 'dit hetzelfde [is] als die twaalf'. Als dat zo is, is het voor verdachte geen probleem (98). Om 17:03 uur die middag belt verdachte [medeverdachte A] op. Na de mededeling dat hij 'er helemaal klaar mee' is, vertelt hij: 'ik vraag dinges en krijg gewoon suiker'. Hij vervolgt: 'ik weet niet met wat voor mensen jij te maken hebt maar ze proberen je altijd maar op te lichten, weet je, continu. Dat andere heb je ook al teruggebracht. Ik betaal de hoofdprijs en dan, snap je?' [medeverdachte A] stelt als oplossing voor dat hij 'dan alleen [zijn] eigen spullen' zal doen. Verdachte vraagt nog hoe dit kan worden opgelost; 'nu zit [hij] weer met zoveel ehh'. Hij vervolgt: 'allemaal weer mijn verantwoording en ik moet het ook nog allemaal betalen, snap je? Weet je wat ik kan doen, ik betaal die gozer en laat hem wel terugrijden'. Dat dient dan wel op verantwoordelijkheid van [medeverdachte A] te gebeuren, die daarop meedeelt zelf wel te zullen rijden. (99)
Hieruit leidt de rechtbank het volgende af. Door tussenkomst van [medeverdachte A] is aan verdachte een hoeveelheid van 23 kilo hennep geleverd. Verdachte was over de kwaliteit ontevreden; er zou sprake zijn van 'suiker'. Uit een proces-verbaal van bevindingen, op 27 maart 2008 opgemaakt door [naam], expert verdovende middelen van politie Hollands Midden, blijkt dat toppen van de hennepplant voor het verkrijgen van een hogere opbrengst kunnen worden verzwaard. Dit gebeurt onder andere met frisdrank waar veel suiker inzit. Ook worden de toppen met poedersuiker bestrooid en zo zwaarder gemaakt (100).
Op 7 december 2007 om 20:12 uur belt verdachte met [medeverdachte A]. In dat gesprek laat [medeverdachte A] hem weten dat hij verdachte de volgende dag wil ontmoeten, 'want het is belangrijk' (101). De volgende middag om 16:32 uur ontvangt het toestel van verdachte een sms van het prepaid toestel van [medeverdachte A] met de tekst: '0612360053' (102). De rechtbank leest dit bericht overeenkomstig de hiervoor gegeven uitleg als: 'aanbod tot levering van 12 kilo hennep à € 3.600 per kilo'. Ruim een half uur later belt verdachte [medeverdachte A] op en spreekt af de volgende dag (dus op 9 december 2007) naar hem toe te komen (103). Uit een op 9 december 2007 om 14:09 uur tussen verdachte en [medeverdachte A] gevoerd gesprek blijkt dat verdachte op dat moment een zendmast te Schaarsbergen, gelegen op ca. 20 km van de woning van [medeverdachte A], aanstraalt (104). In een tweede gesprek via dezelfde zendmast, gevoerd om 14:55 uur, informeert verdachte naar het adres van [medeverdachte A] en zeggen zij elkaar zo te zullen zien (105).
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte A] op 9 december 2007 in zijn woning te Arnhem 12 kilo hennep heeft geleverd aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt dat kan bijdragen aan een bewezenverklaring van de in het zaaksdossier onderscheiden leveringen in de periodes 13, 14 en 15.
5.4.3 Ten aanzien van feit 2A
Ten aanzien van het onder 2A tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen heeft de verdediging bepleit dat de gelden waarmee de in de tenlastelegging genoemde in de jaren 2004 tot en met medio april 2008 verkregen goederen staan vermeld op legale wijze zouden zijn verkregen dan wel aangeschaft dan wel verhandeld. In afwijking daarvan is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat deze gelden een criminele herkomst hebben.
De rechtbank wijst daarvoor allereerst op het bewezenverklaarde onder 1A en 1B, waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte gelden heeft gegenereerd uit inkomsten gerelateerd aan de verkoop van handelshoeveelheden hennep.
De rechtbank wijst daarvoor in de tweede plaats op de omstandigheid dat van verdachte niet of nauwelijks legale bronnen van inkomsten bekend zijn.
Op 18 december 2001 heeft verdachte op Curaçao de rechtspersoon [Bedrijf B] opgericht (106).In de jaren 2004 tot en met 2007 zijn er bij de belastingdienst evenwel geen loongegevens van verdachte bekend geworden of gemaakt; evenmin is daar aangifte vennootschapsbelasting namens [Bedrijf B] gedaan (107). Voorts staat vast dat verdachtes omzetbelasting in 2007 op nihil is gesteld en namens hem in 2006 geen aangifte omzetbelasting is gedaan (108).Verbalisant [naam] heeft bovendien gerelateerd (109) dat niet is gebleken dat [Bedrijf B]. handelsactiviteiten heeft verricht of dat verdachte inkomsten heeft gegenereerd uit [Bedrijf B].
De enige op het oog wel legale inkomsten van verdachte die bekend zijn, staan in verband met de verkoop op 8 september 2005 door verdachte van zijn coffeeshop [naam] Amsterdam aan [naam] (110), op grond waarvan in de periode 18 oktober 2005 tot 3 januari 2008 door [exploitant amsterdamse coffeeshop] € 1.000 per maand is afbetaald aan verdachte (111).
Vast staat voorts dat de in de tenlastelegging genoemde goederen telkens door [verdachte] zijn aangeschaft en dat de daarin bedoelde contante betalingen door hem zijn gedaan.
Op 17 oktober 2007 heeft verdachtes [partner ] het appartementsrecht [adres van verdachte] gekocht (112). Op 29 juni 2007 had verdachte een gesprek met medeverdachte [partner van verdachte] over het doen van een openingsbod (113). Voormalig eigenaar [getuige 2] verklaarde (114) dat hij door verdachte was benaderd voor de verkoop van zijn huis en dat hij € 3.000 had ontvangen van verdachte voor de verkoop. Het huis zou op naam van zijn vriendin komen te staan. Medeverdachte [partner van verdachte] heeft op 12 oktober 2007 een lening van € 218.750 gesloten bij [getuige 3] tegen een rentepercentage van 12% 's jaars. [getuige 3] verklaarde dat het voor hem duidelijk was dat verdachte de woning wilde kopen (115).
In juni, juli, november en december 2007 hebben verdachte en medeverdachte [partner van verdachte] gesprekken gevoerd met betrekking tot aankopen voor de inrichting van de woning (116).
Volgens het registratieoverzicht van de Rijksdienst voor het wegverkeer heeft verdachte een aantal voer- en vaartuigen op zijn naam gehad in de periode 2004 tot heden (117). Dit betrof een Mercedes met [kenteken], een aanhangwagen merk Anssems met [kenteken], een aanhangwagen merk Saris met [kenteken], een Porsche met [kenteken], een Porsche met [kenteken], een Sleekcraft Mustang met [kenteken] en een Sea Doo Challenger met [kenteken]. [getuige 3] heeft verklaard dat hij in 2007 een Mercedes SL, een Porsche en een jetboot aan verdachte heeft verkocht (118). [Getuige 4] heeft verklaard (119) dat zijn zoon de jetboot heeft opgehaald in België.
Op 19 november 2007 sprak verdachte over de aankoop van een Audemars Piguet met een zwarte rubberen ring en zwarte rubberen band voor een bedrag van € 23.250 (120). Op 15 april 2008 is verdachte aangehouden; onder hem is toen een horloge van het merk Audemars Piguet met een zwarte rubberen ring en zwarte rubberen band in beslag genomen (121). De veilingwaarde van het horloge wordt geschat op € 14.000 (122).
Uit het relaas van verbalisant [naam] blijkt dat tijdens de doorzoeking op de [adres verdachte] verschillende facturen zijn aangetroffen die verband houden met restaurantbezoek en/of vakanties. Deze facturen zijn telkens contant betaald(123). Het gaat hier om de volgende bestedingen: op 26 november 2007 heeft verdachte een bezoek gebracht aan restaurant Las Palmas te Rotterdam, waarvan de nota een bedrag van € 1.619,75 beliep 9124). Op 26 november 2007 voerde verdachte een gesprek met een medewerker van Las Palmas en zei: "Ik ben die jongen van die kaviaar". Van 20 juni 2007 tot 27 juni 2007 heeft verdachte met [partner van verdachte] in Marbella verbleven(125).Van 28 maart 2008 tot en met 31 maart 2008 heeft verdachte in hotel Hyatt Regency verbleven(126).
Tijdens een telefonisch gesprek van 23 juli 2007 heeft verdachte met medeverdachte [ex-partner van verdachte] gesproken over de betaling van alimentatie(127).Tijdens een telefonisch gesprek van 15 maart 2008(128) deelde medeverdachte [partner van verdachte] aan verdachte mede dat [ex-partner van verdachte] € 2.000 per maand ontving voor de opvoeding van de kinderen. Verdachte impliceert in een telefoongesprek van 18 februari 2008 ten opzicht van zijn ex-vrouw [ex-partner van verdachte] dat hij haar elke maand "twee ruggen" en een auto moet geven (129). Tijdens een telefonisch gesprek op 19 februari 2008 spraken verdachte en [ex-partner van verdachte] over de gelden die [ex-partner van verdachte] op haar rekening ontving.
Op 5 juli 2007 en op 2 augustus 2007 ontving [partner van verdachte] ten titel van loon bedragen ten belope van € 1.123 en € 1.211 van de firma [Bedrijf B]., van welke firma verdachte directeur was(130). Uit het Centraal Insolventieregister blijkt dat de rechtspersoon [Bedrijf B]. op 12 februari 2009 failliet is verklaard.
In de periode van 29 september 2003 en 4 mei 2006 heeft verdachte op rekening van [Bedrijf B] kosten betaald aan de rechtspersoon [naam leasebedrijf]. met betrekking tot het leasen van een aantal auto's voor een totaal bedrag van € 3.159,21 (131). In de periode van 17 november 2005 en 2 januari 2008 heeft verdachte een bedrag betaald van in totaal € 22.339,25 aan de firma [naam] eveneens ter zake van het leasen van auto's(132). Verdachte heeft in de periode 2005 tot en met 2008 in totaal 37 maal een voertuig gehuurd bij [naam verhuurbedrijf] voor in totaal een bedrag van € 6.882,69(133).
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 april 2008 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen door daarmee verscheidene roerende goederen en onroerend goed aan te schaffen alsmede diverse (andere) contante betalingen te doen en dat hij van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Gelet op de gegevens die bekend zijn bij de belastingdienst is de rechtbank meer in het bijzonder nog van oordeel dat de door verdachte gedane transacties niet in verhouding staan tot zijn minieme maandelijkse legaal verkregen inkomsten, terwijl andere legale bronnen van inkomsten niet aannemelijk zijn geworden. De enkele, niet nader met stukken van overtuiging onderbouwde, bewering dat verdachte zich bezig zou hebben gehouden met de handel in voertuigen en horloges kan daartegenover geen gewicht in de schaal leggen. De rechtbank merkt in dit verband slechts op dat uit geen van de in de pleitnota aangehaalde telefoongesprekken die betrekking zouden hebben op deze handelsactiviteiten van een daadwerkelijk gesloten overeenkomst kan blijken, laat staan van daarmee verdiend geld.
5.4.4 Ten aanzien van de feiten 2B en 2C
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie en de verdediging - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [Bedrijf A] schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Hoewel [Bedrijf A] bij monde van haar directeur heeft verklaard dat verdachte werkzaam is geweest voor deze holding, is de rechtbank niet gebleken dat in dit opzicht sprake is geweest van een arbeidsrelatie in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek.
De arbeidsovereenkomst kenmerkt zich blijkens (de parlementaire geschiedenis van) art. 7:610 van het Burgerlijk Wetboek door de elementen: het bestaan van een duurzaam dienstverband (en het bestaan van een gezagsverhouding); de arbeid dient daarom gedurende zekere tijd te worden verricht (tegen betaling van loon). Verdachte heeft echter slechts tweemaal, te weten in februari en maart 2008, loon ontvangen waarover aangifte loonheffing is gedaan.
Nu er geen salarisbetalingen op de rekening van verdachte hebben plaatsgevonden vóór februari 2008 en evenmin na maart 2008 en er niets is gebleken van een gezagsverhouding tussen [eigenaar bedrijf A] en verdachte, acht de rechtbank niet aannemelijk dat er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hiervoor vermelde bepaling is gesloten tussen voornoemde partijen. De rechtbank hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van [eigenaar bedrijf A] daaromtrent, en stelt deze daarom terzijde. Nu de rechtbank van oordeel is dat de desbetreffende arbeidsovereenkomst tussen partijen een fictieve is geweest, en dus valselijk is opgemaakt, zijn de daarmee verband houdende stukken die op het bestaan van die overeenkomst voortborduren eveneens valselijk opgemaakt. Ter adstructie van die valselijk opgemaakt arbeidsovereenkomst, dient volledigheidshalve te worden gewezen op de volgende bewijsmiddelen.
Op 15 april 2008 werden door verbalisant [naam] een arbeidsovereenkomst, die zou zijn gesloten tussen verdachte en [Bedrijf A]. en getekend door verdachte en [eigenaar bedrijf A], een jaaropgaaf en twee salarisspecificaties aangetroffen (134). Verdachte zou bij genoemde rechtspersoon per 1 november 2007 voor onbepaalde tijd in dienst zijn getreden tegen een salaris van € 5.336,03 per maand. [eigenaar bedrijf A] heeft op 11 november 2009 als getuige verklaard dat verdachte in dienst was bij [eigenaar bedrijf A] Autohandel BV en voorts dat verdachte zijn loon wel eens contant ontving(135). De Belastingdienst heeft kenbaar gemaakt(136) dat er over de jaren 2004 tot en met 2007 geen loonopgaven bekend zijn geworden met betrekking tot verdachte. Ten name van [Bedrijf A]. is alleen over februari en maart 2008 aangifte gedaan met betrekking tot loon ontvangen door verdachte. Voorts heeft de Belastingdienst verklaard dat [Bedrijf A]. tot februari 2008 geen uitnodiging ontving voor aangifte van loonheffing omdat zij de belastingdienst niet had laten weten dat zij personeel in dienst had, terwijl er evenmin een eerstedagsmelding van verdachte als werknemer was gedaan. Verbalisant [naam] heeft gerelateerd dat op het rekeningnummer van verdachte vóór februari 2008 geen salarisbetalingen zijn binnengekomen(137).
5.4.5 Ten aanzien van de feiten 2D, 2E en 2F
Anders dan de verdediging, die ten aanzien van de onderhavige feiten heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van valsheid in geschrifte nu er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst is gesloten tussen verdachte en zijn partner, is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is geweest, waartoe als volgt wordt overwogen..
Op 15 april 2008 heeft verbalisant [naam] bij gelegenheid van een doorzoeking in verdachtes woning een arbeidsovereenkomst aangetroffen die was ondertekend door verdachte en [partner van verdachte], evenals een jaaropgaaf en drie salarisspecificaties die op die arbeidsovereenkomst betrekking hebben(138). Per 5 juni 2007 zou [partner van verdachte] in dienst zijn getreden bij [Bedrijf B], waarvan verdachte directeur is .
Ten aanzien van de elementen van een arbeidsovereenkomst verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 2B en 2C is overwogen. Niet is gebleken van een duurzaam dienstverband tussen [Bedrijf B] en [partner van verdachte], reeds in aanmerking genomen dat dat dienstverband slechts drie maanden zou hebben geduurd. Dat er evenwel in het geheel geen sprake is geweest van enig dienstverband van [partner van verdachte] bij verdachtes bedrijf wordt ten eerste nog eens onderstreept door het feit dat verdachte op 9 juli 2007 - ruim twee maanden nadat [partner van verdachte] in dienst zou zijn getreden bij verdachte - in een telefoongesprek met zijn boekhouder [naam] heeft medegedeeld al tijden geen personeel meer te hebben(139). Daarnaast wijst de rechtbank op het telefoongesprek tussen [partner van verdachte] en verdachte waaruit volgt dat [partner van verdachte] zelfs niet op de hoogte is van de inhoud van haar functie bij het bedrijf van verdachte(140), terwijl ook volgens informatie van de belastingdienst(141) er over de periode 2006 en 2007 geen werknemer bekend is geweest bij verdachte bedrijf, en bij haar de indruk bestaat dat [Bedrijf B] geen activiteiten ontplooide, aangezien er geen aangiften vennootschapsbelasting zijn gedaan. Uit het eerste openbare verslag van de curator in het faillissement van [Bedrijf B](142) blijkt dat verdachte tegenover deze verklaard heeft dat er sinds de verkoop van de coffeeshop in september 2005 binnen de vennootschap geen ondernemingsactiviteiten meer zijn geweest.
De rechtbank is op grond van voorgaande dan ook van oordeel dat de desbetreffende arbeidsovereenkomst valselijk is opgemaakt en dat de daarop voortbordurende andere stukken hetzelfde lot dienen te delen. De tenlastegelegde feiten 2D, 2E en 2F acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
5.3.6 Ten aanzien van dagvaarding II
Het verweer van verdachtes raadsman dat verdachte niet wist dat - buiten de in de slaapkamer aangetroffen hennepproducten die verdachte als zijn eigendom erkent - een hoeveelheid softdrugs van meer dan 500 gram in zijn woning lag, in welk licht is aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte B] over een sleutel van de woning beschikte(143), wordt door de rechtbank niet aannemelijk bevonden.
Op 15 april 2008 is de woning van verdachte aan de [adres verdachte] doorzocht alwaar verbalisant [naam] verdovende middelen heeft aangetroffen(144). In een kast in de gang zijn verdovende middelen aangetroffen, te weten in totaal 692 gram gedroogde hennep en in totaal 286 gram henneptoppen(145). In de slaapkamer zijn twee zakjes met gedroogde hennep aangetroffen, 63,3 gram hash en nog vier joints(146).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Opiumwet door het voorhanden hebben van hennep, ook in een grotere hoeveelheid hennep dan 500 gram, nu die hennep zich in verdachtes woning - en derhalve binnen de machtssfeer van verdachte - bevond. Dat [medeverdachte B] de hennep bij verdachte zou hebben neergelegd buiten medeweten van verdachte acht de rechtbank dermate onaannemelijk dat zij dit verweer passeert, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte zich, zoals hierboven onder feit 1A en 1B is gebleken, onledig heeft gehouden met de handel in grote hoeveelheden hennep.
Ten aanzien van dagvaarding 1:
hij op 22 januari 2008 te Leiden en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 64.620 gram henneptoppen en/of delen daarvan (zijnde een hoeveelheid van meer dan 500 gram), zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst ??;
hij op tijdstippen in de periode van 24 mei 2007 tot en met 12 januari 2008, te Leiden en Arnhem en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd telkens een hoeveelheid henneptoppen en/of delen daarvan (zijnde telkens een hoeveelheid meer dan 500 gram), zijnde telkens hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst ??;
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 april 2008, te Rotterdam en Leiden en elders in Nederland en in België en Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- meermalen telkens een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders, telkens contante geldbedragen direct of indirect geïnvesteerd en/of laten investeren in en/of besteed aan en/of laten besteden aan en/of betaald aan en/of laten betalen aan:
- een woning aan de [adres verdachte] en
- goederen, waaronder:
- (een gedeelte van) de inrichting van een woning aan de [adres verdachte] en
- een personenauto merk Mercedes ([kenteken]) en
- een aanhangwagen merk Anssems ([kenteken]) en
- een aanhangwagen merk Saris ([kenteken]) en
- een personenauto merk Porsche ([kenteken]) en
- een personenauto merk Porsche ([kenteken]) en
- een vaartuig merk Sleekcraft Mustang ([kenteken]) en
- een vaartuig merk Sea Doo Challenger ([kenteken]) en
- een personenauto merk Mini Cooper ([kenteken]) en
- een personenauto merk Mercedes-Benz ([kenteken]) en
- een horloge merk Audemars Piguet en
- een of meer contante betalingen aan restaurantbezoek en vakanties en de huur/lease van voertuigen en aan [ex-partner verdachte] en [partner van verdachte],
terwijl hij, verdachte, en die anderen telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze voorwerpen wisten, dat het - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstige voorwerpen betrof;
hij op 1 november 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander een arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf A]. en hem, verdachte, zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk deze arbeidsovereenkomst - wetende dat een arbeidsrelatie tussen hem, verdachte en [Bedrijf A]. niet bestond - in te vullen en te ondertekenen, zulks met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op 15 april 2008 te Rotterdam opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- (a) een valse arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf A]. en hem, verdachte en
- (b) een valse jaaropgaaf van hem, verdachte en [Bedrijf A]. en twee valse salarisspecificaties van [Bedrijf A].,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij telkens echt en onvervalst, immers heeft hij, verdachte:
(a) op de arbeidsovereenkomst - wetende dat er geen arbeidsrelatie was - zijn handtekening aangebracht en
(b) die jaaropgaaf en salarisspecificaties opgemaakt, wetende dat er geen arbeidsrelatie was en geen salaris was overgemaakt;
hij op 1 juni 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander een arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf B]. en [partner van verdachte], zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk deze arbeidsovereenkomst - wetende dat een arbeidsrelatie tussen [Bedrijf B]. en [partner van verdachte] niet bestond - in te vullen en te ondertekenen, zulks met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op 13 augustus 2007 te Rotterdam een jaaropgaaf voor [partner van verdachte], zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk deze jaaropgaaf - wetende dat een arbeidsrelatie tussen [Bedrijf B]. en [partner van verdachte] niet bestond - in te vullen en te ondertekenen, zulks met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
hij op 15 april 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- (a) een valse arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf B]. en [partner van verdachte] en
- (b) drie valse salarisspecificaties van [Bedrijf B].
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - terwijl hij en zijn mededader wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij telkens echt en onvervalst, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader:
(ad a) op die arbeidsovereenkomst - wetende dat er geen arbeidsrelatie was - zijn handtekening aangebracht en
(ad b) die salarisspecificaties opgemaakt, wetende dat er geen arbeidsrelatie was;
Ten aanzien van dagvaarding 2:
hij op 15 april 2008 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 43,3 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en ongeveer 692 gram gedroogde hennep en 286 gram gedroogde henneptoppen (zijnde een hoeveelheid van meer dan 500 gram) zijnde hashish en hennep, beide een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst ??.
6. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ? onder 1A, 1B, 2A, 2D, 2E, 2F en 3 en het bij dagvaarding ?? ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tegelijk met het wijzen van dit vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor het geval de rechtbank tot een strafoplegging zou komen, bepleit om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en verdachte geen vrijheidsbenemende straf op te leggen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van acht maanden schuldig gemaakt aan de handel in onder meer grote hoeveelheden hennep(toppen). Door zich bezig te houden met deze handel heeft verdachte de normen ter bescherming van de rechtsorde en de volksgezondheid in ernstige mate geschonden.
De met de handel in hennep verdiende gelden zijn daarnaast op grote schaal door verdachte witgewassen. Dit klemt temeer nu met witwassen het plegen van criminele activiteiten niet alleen wordt vergemakkelijkt maar ook nog eens wordt bevorderd. Witwassen vormt bovendien een ernstige bedreiging voor de legale economie, omdat de integriteit van het financiële en economische verkeer daardoor wordt aangetast. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen die de door hem gepleegde delicten voor de samenleving hebben.
Voorts heeft verdachte zich diverse malen schuldig gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift. Met dergelijk handelen schaadt verdachte het vertrouwen dat het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften, in het bijzonder stukken met bewijswaarde, moet kunnen stellen. Deze delicten kunnen niet los worden beschouwd van het witwassen van crimineel verdiend geld en verdienen dus evenzeer als dit laatste te worden bestraft.
De rechtbank heeft gelet op verdachtes justitiële documentatie waaruit naar voren komt dat verdachte in het verleden - zij het al ietwat langer geleden - tweemaal voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
In verdachtes nadeel houdt de rechtbank in het bijzonder nog rekening met de initiërende positie van de verdachte bij zijn handel in hennep, de stelselmatigheid waarop dit heeft plaatsgevonden, en de omvang van de verhandelde hoeveelheden verdovende middelen.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur niet alleen een passende straf, maar ook de enige modaliteit van een toepasselijke sanctie.
De rechtbank zal uit proceseconomische overwegingen niet de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, maar tegen verdachte een bevel tot gevangenneming verlenen.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 225, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding I onder 1A, 1B, 2A, 2B, 2C, 2D, 2E en 2F tenlastegelegde feiten en het onder dagvaarding II tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1A en 1B:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd;
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van de feiten 2B, 2D:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
opzettelijk een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt de gevangenneming van de verdachte (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.Rabbie, voorzitter,
A.S.I. van Delden en C. Royakkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr N.S.M. Lubbe, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2010.
(1) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1609/RV-06-90099.
(2) Zie pleitnota raadsman, p. 6.
(3) Zie in dit verband bijvoorbeeld Hof Den Bosch 10 april 2009, LJN BI0780.
(4) Methodiekendossier (hierna: MD) [verdachte], p 46.
(5) Tapdossier [verdachte], p. 571 e.v.
(6) MD [verdachte], p. 35.
(7) Proces-verbaal CIE, MD [verdachte], p. 25.
(8) Proces-verbaal CIE, AH-15, p. 277.
(9) HR 11 oktober 2005, LJN AT4351, r.o. 3.5.1-3.5.2.
(10) Requisitoir officier van justitie, p. 15.
(11) ZD-64 Kilogram, p. 85.
(12) ZD-64 Kilogram, p. 86.
(13) ZD-64 Kilogram, p. 87.
(14) AH-90, p. 2163.
(15) Proces-verbaal van observatie, AH-4, p. 224.
(16) ZD-64 Kilogram, p. 95.
(17) ZD-64 Kilogram, p. 96.
(18) AH-24, p. 225.
(19) Ibidem.
(20) Ibidem.
(21) Ibidem, p. 226.
(22) Ibidem, p. 226.
(23) AH-5, p. 229.
(24) AH-79, p. 1939.
(25) AH-79, p. 1933.
(26) Proces-verbaal van verhoor, V-37, p. 9.
(27) Proces-verbaal van verhoor, V-37, p. 12 e.v.
(28) Proces-verbaal van verhoor, V-37, p. 19 en 21.
(29) Proces-verbaal van verhoor, V-37, p. 21 e.v.
(30) AH-03, p. 202.
(31) AH-03, p. 203-205.
(32) ZD-64 kilogram, p. 169.
(33) Zie de tapgesprekken van 16 t/m 18 augustus 2007, gevoegd in ZD-64 kilogram, p. 165-168.
(34) ZD-64 kilogram, p. 174-175.
(35) AH-02, p. 197. In dat overzicht ontbreekt het sms-bericht van 24 mei 2007, dat is opgenomen als bijlage in ZD-64 kilogram, p. 118. Het sms-bericht van 24 september 2007 met de cijfers 0673550335 komt anderzijds niet voor onder de in het zaaksdossier opgenomen tapgesprekken.
(36) AH-02, p. 197.
(37) Methodiekendossier [medeverdachte B], p. 4. In ZD-64 kilogram wordt dit nummer als '[medeverdachte C]' aangeduid.
(38) ZD-64 kilogram, p. 164.
(39) ZD-64 kilogram, p. 165.
940) ZD-64 kilogram, p. 168, 169.
(41) ZD-64 kilogram, p. 193 en 195.
(42) ZD-64 kilogram, p. 174.
(43) ZD-64 kilogram, p. 175.
(44) ZD-64 kilogram, p. 182.
(45) ZD-64 kilogram, p. 183: '?', één minuut later verzonden.
(46) ZD-64 kilogram, p. 201-203.
(47) ZD-64 kilogram, p. 212.
(48) ZD-64 kilogram, p. 118.
(49) ZD-64 kilogram, p. 119.
(50) ZD-64 kilogram, p. 120.
(51) AH-62, p. 1712.
(52) Dit bericht is uitsluitend kenbaar uit het relaasverbaal, ZD-64 kilogram, p. 55.
(53) A.v.
(54) ZD-64 kilogram, p. 121.
(55) ZD-64 kilogram, p. 122.
(56) ZD-64 kilogram, p. 125.
(57) ZD-64 kilogram, p. 126.
(58) ZD-64 kilogram, p. 57. Zie tevens proces-verbaal van verhoor [medeverdachte A], V-13-01, als bijlage gevoegd bij ZD-64 kilogram, p. 261.
(59) ZD-64 kilogram, p. 127.
(60) ZD-64 kilogram, p. 57.
(61) ZD-64 kilogram, p. 128.
(62) ZD-64 kilogram, p. 57.
(63) Dit bericht is uitsluitend kenbaar uit het relaasverbaal, ZD-64 kilogram, p. 57.
(64) A.v.
(65) ZD-64 kilogram, p. 129.
(66) Dit bericht is uitsluitend kenbaar uit het relaasverbaal, ZD-64 kilogram, p. 57.
(67) Tussen 19:31 en 19:42 uur, uitsluitend kenbaar uit het relaasverbaal, ZD-64 kilogram, p. 57-58.
(68) ZD-64 kilogram, p. 58.
(69) ZD-64 kilogram, p. 130.
(70) ZD-64 kilogram, p. 131, 132.
(71) AH-84, p. 2077-2078 (abusievelijk genummerd 2777-2778); ZD-64 kilogram, p. 58.
(72) Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], V-13-03, als bijlage gevoegd bij ZD-64 kilogram, p. 274.
(73) ZD-64 kilogram, p. 133.
(74) ZD-64 kilogram, p. 134.
(75) ZD-64 kilogram, p. 137.
(76) ZD-64 kilogram, p. 141.
(77) ZD-64 kilogram, p. 142, 143.
(78) ZD-64 kilogram, p. 144, 145.
(79) ZD-64 kilogram, p. 146, 147, 148.
(80) ZD-64 kilogram, p. 157.
(81) ZD-64 kilogram, p. 158.
(82) ZD-64 kilogram, p. 160.
(83) ZD-64 kilogram, p. 161, 162.
(84) ZD-64 kilogram, p. 163.
(85) ZD-64 kilogram, p. 201.
(86) ZD-64 kilogram, p. 202.
(87) ZD-64 kilogram, p. 203.
(88) ZD-64 kilogram, p. 206.
(89) ZD-64 kilogram, p. 207, 208.
(90) ZD-64 kilogram, p. 209.
(91) ZD-64 kilogram, p. 210.
(92) Opmerking verbalisant, ZD-64 kilogram, p. 72 .
(93) ZD-64 kilogram, p. 211. De rechtbank stelt vast dat het toestel van verdachte bij dit gesprek een zendmast aan de Haarlemmerstraat te Leiden aanstraalt.
(94) ZD-64 kilogram, p. 212.
(95) ZD-64 kilogram, p. 213.
(96) ZD-64 kilogram, p. 214.
(97) ZD-64 kilogram, p. 215
(98) ZD-64 kilogram, p. 216.
(99) ZD-64 kilogram, p. 218.
(100) AH-63, p. 1713.
(101) ZD-64 kilogram, p. 221.
(102) ZD-64 kilogram, p. 222.
(103) ZD-64 kilogram, p. 223.
(104) ZD-64 kilogram, p. 224.
(105) ZD-64 kilogram, p. 225.
(106) AH-16, p. 280 & 290.
(107) AH-76, p. 1823.
(108) Ibidem.
(109) AH-16, p. 289.
(110) Proces-verbaal van verhoor, V-24-01, p. 55.
(111) AH-16, p. 283.
(112) AH-27, p. 555.
(1130 AH-27, p. 557.
(114) Getuigenverklaring, G-52-01 p. 2 en 3.
(115) Getuigenverklaring, G-81-01, p. 5.
(116) AH-81, p. 1985 t/m 1996.
(117) AH-76, p. 1824.
(118) Getuigenverklaring, G-81-01, p. 3 en 4.
(119) Getuigenverklaring, G-08-03, p. 2.
(120) AH-76, p. 1826.
(121) AH-290, p. 7411
(122) AH-290, p. 7420.
(123) AH-76, p. 1826.
(124) AH-315, p. 9020.
(125) Proces-verbaal van bevindingen, LD 5.2.6.1, p. 266 t/m 316.
(126) AH-314, p. 9015.
(127) AH-248, p. 6730.
(128) AH-248, p. 6798.
(129) AH-248, p. 6793.
(130) AH-76, p. 1823.
(131) AH-247, p. 6511 bijlage 22 p. 6596
(132) Idem
(133) AH-123, p. 2994 en 3067
(134) AH-75, p. 1816 t/m 1820.
(135) Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar bedrijf A] ten overstaan van de rechter-commissaris op 11 november 2009.
(136) AH-77, p. 1831.
(137) AH-77, p. 1828.
(138) AH-82, p. 2050 t/m p. 2058.
(139) AH-16, p. 349.
(140) AH-27, p. 560.
(141) AH-77, p. 1831.
(142)http://www.plp.nl/doccontrol/index.php?action=download&href=/[Bedrijf B]+BV/1e+verslag+26+maart+2009.pdf
(143) Idem
(144) Proces-verbaal inbeslagneming, LD 5.2.1, p. 15-20.
(145)AH-89, p. 2145 e.v.
(146) LD 5.2.1 p.19, p.224 en p. 232.