RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/ 35101, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoekster] , verzoekster,
gemachtigde: mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam,
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B. de Jong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij faxbericht van 8 oktober 2010 heeft verzoekster bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de op 8 oktober 2010 om 14.05 uur geplande uitzetting van haar naar Ghana.
Bij faxbericht van gelijke datum heeft verzoekster teneinde uitzetting naar Ghana te voorkomen een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage.
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen.
Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, worden uitgezet.
Ingevolge het tweede lid is de Minister van Justitie bevoegd tot uitzetting.
In artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt voor toepassing van het voor reguliere vreemdelingenzaken geldende procesrecht, een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig gelijkgesteld met een beschikking.
Deze bepaling kan onder omstandigheden, blijkens de wetsgeschiedenis, gelden voor de uitzetting, als bedoeld in artikel 63 van de Vw 2000.
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van verordening 562/2006 (verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen, hierna: de Schengengrenscode) luidt als volgt:
1. Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a) in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
b) indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld [17], in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning;
c) het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven.
Artikel 13, eerste, tweede en derde lid, van de Schengengrenscode luiden als volgt:
1. Indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, lid 4, genoemde categorieën personen behoort, wordt hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.
2. De toegang kan alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. De beslissing wordt genomen door een naar nationaal recht bevoegde instantie. Zij is onmiddellijk van toepassing.
De met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd, wordt meegedeeld door middel van het standaardformulier in bijlage V, deel B, dat wordt ingevuld door de naar nationaal recht voor de weigering van toegang bevoegde autoriteit. Het ingevulde standaardformulier wordt verstrekt aan de betrokken onderdaan van een derde land, die met behulp van dit formulier de ontvangst van de beslissing tot weigering van toegang bevestigt.
3. Personen die de toegang wordt geweigerd, hebben het recht daartegen beroep in te stellen. Het beroep wordt ingesteld overeenkomstig de nationale wetgeving. De onderdaan van een derde land ontvangt tevens schriftelijke informatie over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens de betrokkene in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden.
Het instellen van beroep schort de beslissing tot weigering van toegang niet op.
2.2. Bij besluit van 7 oktober 2010 is verzoekster de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5 van Schengengrenscode. Tevens is aan verzoekster de verplichting opgelegd zich op te houden in Lounge van luchthaven Schiphol. In verband met de toegangsweigering zal verzoekster worden uitgezet op 8 oktober om 14.05 uur naar Accra, Ghana. In verband met de behandeling van dit beroep heeft verweerder de uitzetting verzet naar 9 oktober 2010 om 14.05 uur. Aan de toegangsweigering heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft op 7 oktober 2010 bij een tweedelijns controle tegenover de wachtmeester, belast met de grenscontrole, verklaard dat zij in Nederland haar man wil opzoeken, die in de gevangenis zit. Hij zit in de gevangenis, omdat hij geld niet aangegeven heeft. Verzoekster heeft verklaard dat zij drie dagen in Nederland wil verblijven en daarna door wil reizen naar Frankrijk voor vakantie. Verzoekster heeft geen treinkaartje of hotelreservering in Frankrijk of andere documenten waaruit haar voorgenomen verblijf in Frankrijk blijkt. Uit informatie van de Franse autoriteiten blijkt dat verzoekster bij aanvraag van het visum had verklaard naar Frankrijk te gaan. Ze had om dit te ondersteunen een hotelreservering bij zich van een hotel in Frankrijk. De Franse autoriteiten hebben toestemming gegeven het visum nietig te verklaren, waarna verweerder daartoe is overgegaan. Vervolgens is verzoekster de toegang geweigerd op grond van artikel 13 van de Schengengrenscode.
2.3. Verzoekster kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Aan verzoekster is ten onrechte de toegang tot Nederland geweigerd. Verzoekster heeft daartegen administratief beroep aangetekend. Gelet daarop is de voorgenomen uitzetting onrechtmatig. In het kader van het administratief beroep heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Verzoekster beschikt over een geldig Ghanees paspoort en zij toonde bij aankomst in Nederland een geldig Schengenvisum, afgegeven door de Franse ambassade in Ghana. Het Schengenvisum is bij aankomst in Nederland nietig verklaard, kennelijk omdat verzoekster haar reisdoel niet aannemelijk heeft kunnen maken. Dat zij haar hotelreservering in Frankrijk, die diende ter onderbouwing van haar aanvraag om een Schengenvisum bij de Franse ambassade, heeft geannuleerd, heeft een gegronde reden. Gelet op de strafzaak van haar man in Nederland heeft verzoekster namelijk besloten om eerst naar Nederland te reizen en haar man te bezoeken en daarna naar Frankrijk te gaan. Haar treinticket naar Frankrijk zal zij in Nederland aanschaffen. Dat is niet ongebruikelijk. Verzoekster is enige weken geleden ook naar Nederland gereisd met een geldig Schengenvisum, afgegeven door de Franse ambassade. Aan haar is toen de toegang tot Nederland verleend. Zij heeft Nederland destijds tijdig en zonder problemen weer verlaten. Verzoekster beschikt over een retourticket naar Ghana voor 4 november 2010. Tevens beschikt zij over voldoende middelen van bestaan, te weten € 4600,- om haar verblijf in Nederland en Frankrijk te bekostigen.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4.1 Gelet op de voor morgen, 9 oktober 2010, om 14:05 uur geplande uitzetting van verzoeker naar Ghana heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien toepassing te geven aan artikel 8:83, vierde lid, van de Awb. De griffier heeft namens de voorzieningenrechter partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over en weer schriftelijk dan wel telefonisch kenbaar te maken en nader toe te lichten. Partijen zijn telefonisch gehoord door de voorzieningenrechter.
2.4.2 Vast staat dat verzoekster op 7 oktober 2010 beschikte over een geldig Ghanees paspoort en een Schengenvisum. Het visum was afgegeven door de Franse autoriteiten ten behoeve van een vakantie in Frankrijk. Verzoekster kon aan de Nederlandse grens geen enkel document ter staving van dat doel tonen. Deze omstandigheid, in combinatie met het relaas van verzoekster en de overige omstandigheden, zoals deze naar voren komen in het proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2010, maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder vooralsnog terecht de toegang tot Nederland heeft geweigerd op de grond dat verzoekster geen passende documentatie had waaruit het doel en de omstandigheden van het afgegeven visum blijken. Dat verzoekster wel in het bezit was van voldoende bestaansmiddelen en in het bezit was van een retourticket naar Ghana doet daaraan niet af. Het administratief beroep heeft gelet op het voorgaande, op dit moment geen redelijke kans van slagen.
2.4.3 Nu verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 van de Schengengrenscode, kon haar op grond van artikel 13 de toegang worden geweigerd en heeft verzoekster derhalve geen rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet daarop is verweerder bevoegd verzoekster uit te zetten. Het bezwaar tegen de uitzetting maakt geen redelijke kans van slagen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt op grond van het voorgaande afgewezen.
2.5 Voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. A. Hello, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.