Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/8432 WRO en 09/4909 WW44
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats], eiser, gemachtigde mr. P.J.L.J. Duijsens,
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, verweerder.
Derde partij: [B], wonende te [plaats], vergunninghouder, gemachtigde
mr. B. Benard.
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft verweerder vergunninghouder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) alsmede een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een hotel-restaurant met twee conferentiezalen inclusief bijbehorende voorzieningen op het perceel Woudseweg nabij nummer 19 te Den Hoorn, kadastraal bekend gemeente Schipluiden, sectie Q, nummer 287.
Bij besluit van 9 oktober 2008, verzonden op 15 oktober 2008, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) van 23 juni 2008 en met inachtneming van een nadere motivering, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 november 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (zaaknummer AWB 08/8432 WRO).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De derde partij heeft bij brief van 13 maart 2009 zijn zienswijze op het beroep gegeven.
Bij besluit van 11 maart 2009 heeft verweerder vergunninghouder een reguliere bouwvergunning tweede fase verleend voor dat bouwplan.
Bij besluit van 26 juni 2009, verzonden op 30 juni 2009, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie van 15 juni 2009, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 juli 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (zaaknummer AWB 09/4909 WW44).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De derde partij heeft bij brief van 6 november 2009 zijn zienswijze op het beroep gegeven.
De beroepen zijn op 18 maart 2010 gevoegd ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ir. G.W. de Bruijn. Vergunninghouder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaken ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld binnen twee weken na de ontvangst van het proces-verbaal mee te delen aan welke regeling(en) de afmetingen van de aan te leggen parkeerplaatsen zijn getoetst en voorts uit te leggen of de parkeervakken aan die normen voldoen.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2010 een reactie alsmede een rapport van Goudappel Coffeng (hierna: Goudappel) gedateerd 30 maart 2010 en een gewijzigde situatietekening van het parkeerterrein ingediend. Eiser heeft hierop bij brief van 3 mei 2010 gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank verweerder bij brief van 17 juni 2010 nadere vragen gesteld.
Bij brief van 22 juni 2010 heeft eiser een arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage overgelegd. Vergunninghouder heeft hierop bij brief van 23 juni 2010 gereageerd.
Verweerder heeft bij brief van 29 juni 2010 de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft.
AWB 08/8432 WRO
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning eerste fase en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval op die bouwvergunning nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 20 oktober 2006 een aanvraag om reguliere bouwvergunning eerste fase heeft ingediend, voorziet in de bouw van een hotel-restaurant met twee conferentiezalen inclusief bijbehorende voorzieningen op een perceel gelegen op de hoek van de Woudseweg en de Ommedijk te Den Hoorn. Het hotel bevat 57 kamers, het restaurant beslaat een bruto vloeroppervlak van 230 m2 en de conferentiezalen gezamenlijk een oppervlak van 250 m2. Het hoogste punt van het bouwplan bestaat uit zes bouwlagen en is gericht op rijksweg A4. Het bouwvolume loopt af naar het oosten tot een hoogte van circa 3 meter. Eiser, die in een aangetrouwde familierelatie staat tot de vergunninghouder en door vererving eigenaar is van een aangrenzend perceel is daarom direct belanghebbende bij het bouwplan.
De commissie heeft geadviseerd dat verweerder in het bestreden besluit het onderdeel parkeren betreffende de gehanteerde normen nader dient toe te lichten. Daarnaast heeft de commissie de vrees geuit dat 1 à 2 parkeerplaatsen minder beschikbaar zijn ten gevolge van erfdienstbaarheid van het perceel, waarop het bouwplan betrekking heeft, als dienend erf tegenover dat van eiser als heersend erf. Ten aanzien van luchtkwaliteit dient volgens de commissie te worden getoetst aan de ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende regelgeving. Voorts heeft de commissie zich afgevraagd of voor een goede ontsluiting van het perceel vrijstelling of andere ruimtelijke maatregel nodig is in deze fase.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aanvullend overwogen dat in de op verzoek van de commissie opgestelde notitie van Goudappel van 10 juli 2008 wordt geadviseerd de gemiddelde CROW kencijfers te hanteren. Er kan dan worden geconcludeerd dat er bij het hotel voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Er zijn voldoende mogelijkheden om het verlies van 1 à 2 parkeerplaatsen ten gevolge van de erfdienstbaarheid ten behoeve van het erf van eiser te compenseren, aldus verweerder.
Eiser heeft allereerst gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder volstaat met verwijzing naar de bevindingen van de deskundigen zonder een eigen mening te vormen en zonder in te gaan op hetgeen de commissie heeft aangegeven.
Blijkens bijlage 2 bij het bestreden besluit is deze aanvullende motivering onder verwijzing naar verschillende deskundigenrapporten door verweerder opgesteld. Van een motiverings-gebrek is de rechtbank op dit punt dan ook niet gebleken.
Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening bij besluit van 9 oktober 2007 een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 96 van 24 oktober 2007. De lijst is opgesteld op basis van het provinciale ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de streekplannen en de Nota regels voor Ruimte. Volgens die lijst kan het college van burgemeester en wethouders in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen. Deze situaties betreffen, voor zover hier van belang, het in stedelijk gebied bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levens-beschouwelijke aard (bijvoorbeeld scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken en dergelijke).
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 3 maart 2010, LJN: BL6260, omtrent een bouwplan dat voorziet in de oprichting van een hotel-restaurant met 62 hotelkamers en een conferentieruimte overwogen dat het hotel-restaurant voornamelijk een horecafunctie heeft. Nu het thans in geding zijnde bouwplan in belangrijke mate vergelijkbaar is met het bouwplan dat bij de Afdeling aan de orde was, past het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank in de door GS vastgestelde lijst met categorieën van gevallen.
Gelet op het vorenstaande kon verweerder voor dit geval zijn bevoegdheid ontlenen aan het besluit van 9 oktober 2007.
De aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen zijn minder zwaar, naarmate de inbreuk van het bouwplan ten behoeve waarvan vrijstelling wordt verleend op de bestaande planologische situatie geringer is. Het bouwplan is in strijd met de doeleindenomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming. Daarom is, mede gelet op de omvang van het bouwplan, naar het oordeel van de rechtbank sprake van een grote inbreuk op het geldende planologische regime.
Blijkens de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan vormt het gebouw een overgang tussen het snelweglandschap en de bestaande lintbebouwing langs de Woudseweg en vindt landschappelijke inpassing plaats door het gebouw te voorzien van een vegetatiedak. Het bouwplan past in functioneel opzicht goed in de toekomstige ontwikkelingen van het omringende gebied (Woud-, Harnasch- en Hooipolder) als hoogwaardig bedrijventerrein, waarvoor nieuwe bestemmingsplannen zijn vastgesteld. Tegelijkertijd sluit het bouwplan aan bij de bestaande functies door de positie aan de Woudseweg, die een belangrijke recreatieve verbinding tussen dorp en buitengebied gaat vormen. De locatie is in het streekplan aangegeven als "verkeer". Tussen het hotel en de nabijgelegen historische boerderij wordt een groene ruimte voorgesteld, waardoor het voorterrein van de boerderij en het hotel een groen aanzicht krijgt. Parkeren geschiedt geheel op eigen terrein. Het parkeerterrein wordt afgeschermd door een circa twee meter hoge haag.
Eiser voert in beroep om te beginnen aan dat verweerder niet is ingegaan op de omstandigheid dat de afstand tussen zijn paardenstal en de hindergevoelige bestemmingen minimaal 25 meter moet zijn in verband met stank- en geluidshinder. De rechtbank overweegt hieromtrent dat aangezien verweerder eisers melding in de zin van de Wet milieubeheer niet heeft geaccepteerd, naar haar oordeel niet is komen vast te staan dat eiser een inrichting drijft waarvoor minimale afstandseisen gelden.
Eiser acht voorts de nieuwe bestemming onverenigbaar met de agrarische bestemming die op het perceel rust. Verweerder is van mening dat objectief kan worden vastgesteld dat op het betrokken perceel niet op zinvolle wijze een agrarisch bedrijf conform de bestemming kan worden uitgeoefend. Blijkens de in rechte vaststaande uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2008, zaaknummer AWB 06/221 GEMWT, heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat een zinvol gebruik van de gronden van vergunninghouder conform de bestemming niet meer mogelijk is. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat zulks ook voor eisers perceel geldt. Derhalve kan niet staande worden gehouden dat de bouw van een hotel onverenigbaar is met de agrarische bestemming.
Eiser vreest een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen. Verweerder heeft gesteld dat er geen onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen zal plaatsvinden. Het gedeelte van de Woudseweg nabij het in geding zijnde perceel wordt niet zeer druk bereden. Hij baseert zich onder meer op het rapport Goudappel van 10 juli 2008. De rechtbank stelt vast dat Goudappel heeft gerapporteerd dat het hotel 215 extra ritten per dag zal genereren. Dit aantal zal naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het huidige aantal verkeersbewegingen in de directe nabijheid van eisers perceel, niet tot een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen leiden.
Voorts is volgens eiser in de ruimtelijke onderbouwing niet op correcte wijze rekening gehouden met de economische haalbaarheid en de behoefte aan een hotel. Verweerder heeft in dit kader gewezen op het speerpunt van gemeentelijk beleid, te weten gastvrijheid. In dat verband heeft hij verwezen naar het Vitale Dorpen beleid en het feit dat Midden-Delfland onlangs het keurmerk "Cittaslow" heeft verkregen. Het bouwplan ondersteunt dit beleidsdoel.
De rechtbank constateert dat op pagina 2 van het visiedocument "Behoud door ontwikkeling" is vermeld dat het uitbouwen van de mogelijkheden voor gastvrijheid en ondernemerschap belangrijke speerpunten zijn. Blijkens door verweerder overgelegde krantenberichten is er in de omgeving van het historische centrum van Delft bovendien een dringende behoefte aan meer hotels. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat het bouwplan past binnen het gemeentelijk beleid.
Ten onrechte heeft naar de mening van eiser geen akoestisch onderzoek plaatsgevonden en is niet afdoende ingegaan op de luchtkwaliteit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een hotel op basis van artikel 1 van de Wet geluidhinder niet wordt aangemerkt als een geluidgevoelige bestemming en dat een geluidonderzoek in het kader van de bouwvergunning eerste fase niet aan de orde is. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) is op het bestreden besluit van toepassing. Blijkens het rapport van DGMR van 8 oktober 2007 is in geen van de beschouwde jaren sprake van een overschrijding van de grenswaarden uit het Blk 2005. Gelet hierop voldoet het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank aan de luchtkwaliteitseisen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aldus niet gezegd worden dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
Voorts is naar de mening van eiser ten onrechte geen rekening gehouden met de tussen hem en vergunninghouder gewezen arresten van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 27 maart 2008 en 18 mei 2010 en met de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 november 2008. Uit het arrest van 18 mei 2010 blijkt volgens eiser dat vergunninghouder alsnog is veroordeeld om mee te werken aan oude erfdienstbaarheden, hetgeen een vermindering van circa tien parkeerplaatsen tot gevolg heeft.
Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat door het ontbreken van een uitspraak in de bodemprocedure ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onbekend was of het recht van overpad zou worden hersteld of dat er sprake zou zijn van een tijdelijk gedogen van het gebruik van het tracé van erfdienstbaarheid. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 18 maart 2010 heeft vergunninghouder een gewijzigde tekening voor de inrichting van het parkeerterrein ingediend, die voorziet in 87 parkeerplaatsen met een breedte van 2,50 meter. Volgens het advies van Goudappel van 30 maart 2010 kan, rekening houdend met de bereikbaarheid van het hotel per openbaar vervoer en een dubbelgebruik van parkeerplaatsen, al met 82 plaatsen worden volstaan. Er zijn 14 plaatsen geprojecteerd op gronden gelegen tussen de noodweg en de Woudseweg die in eigendom zijn van vergunninghouder.
Volgens eiser is het aantal te realiseren parkeerplaatsen onvoldoende en is er te weinig ruimte om die plaatsen te realiseren. Goudappel heeft ten onrechte de CROW-cijfers toegepast in plaats van de in de bouwverordening aangegeven parkeernormen en heeft nagelaten aan te geven hoeveel oppervlakte voor de aanleg van de parkeerplaatsen is vereist.
Verweerder heeft gesteld dat hij beleidsvrijheid heeft om de CROW-richtlijn te hanteren bij het stellen van de parkeereis voor een bouwplan. Evenals Goudappel ziet verweerder geen aanleiding om hogere eisen te stellen dan de gemiddelde parkeercijfers van CROW. Het optellen van de parkeereisen van de verschillende onderdelen van het gebouw is een veilige rekenwijze ten opzichte van een benadering waarbij rekening wordt gehouden met dubbelgebruik.
In de toelichting bij de Bouwverordening Midden-Delfland 2007 (hierna: de bouwverordening) is vermeld dat het niet alleen zeer moeilijk is om - bij de toepassing van het eerste lid van artikel 2.5.30 - aan te geven, wat in algemene zin het maximumaantal parkeerplaatsen op het terrein van een te bouwen (of een te verbouwen) pand dient te zijn, maar ook - bij de toepassing van het onderhavige lid - wat in algemene zin een niet te overvloedig minimum-aantal parkeerplaatsen dient te zijn. De daarom ook in dit geval per bouwvergunning te bepalen normstelling hangt weer af van onder meer de grootte van het gebouw, de ligging in de gemeente, het te verwachten aantal bezoekers, dan wel bewoners of gebruikers, de eventuele aanwezigheid van openbaar vervoer en de frequentie daarvan, het tijdstip waarop de bezoekers gewoonlijk komen, en de mogelijke uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen. Tevens is aansluiting wenselijk op het voorgestane verkeers- en vervoersbeleid, zoals dat is neergelegd in het lokale verkeer- en vervoerplan.
Voor kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimum aantallen
parkeerplaatsen, uitgesplitst naar het soort voertuig en de bestemming van het gebouw, wordt verwezen naar de uitgave Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004), paragraaf 6.3. Derhalve stelt de rechtbank vast dat verweerder de ASVV 2004 parkeerkencijfers hanteert. Hierin wordt ten aanzien van een hotel een minimum van 0,5 en een maximum van 1,5 parkeerplaats per kamer voorgesteld. Verweerder heeft de CROW-kencijfers gehanteerd zoals opgenomen in de CROW-publicatie parkeerkencijfers-basis voor parkeernormering (2003), zijnde 1 plaats per kamer voor de hotelfunctie. Goudappel (verslag 10 juli 2008) heeft deze keuze - welke door eiser wordt bestreden - onderschreven. Aangezien de CROW-cijfers gemiddelde ASVV-kencijfers zijn, kan niet worden geoordeeld dat verweerder in afwijking van de bouwverordening heeft gehandeld. Nu eiser geen rapport van een terzake deskundige heeft overgelegd ter weerlegging van de gehanteerde CROW-norm en niet gebleken is dat het advies van Goudappel onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onjuistheden bevat, mocht verweerder dat advies aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
Blijkens de bij het primaire besluit behorende situatietekening worden ten behoeve van het bouwplan 93 parkeerplaatsen aangelegd, hetgeen conform de parkeereis is.
Uit de situatietekening van 3 december 2008 (gedingstuk B29) blijkt evenwel dat er zowel smalle (2,30 m) als brede parkeervakken (2,50 m) worden aangelegd. Een aanzienlijk aantal parkeerplaatsen heeft een breedte van 2,30 meter.
Nu het primaire besluit dateert van 22 januari 2008, kan verweerders stelling dat de bouwverordening in dit geval niet van toepassing is naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden, omdat de bouwverordening reeds op 14 oktober 2007 in werking is getreden.
Uit artikel 2.5.30, tweede lid, onder b, van de bouwverordening blijkt dat een parkeerruimte een breedte van 2,50 m moet hebben in het geval er zich aangrenzende parkeerruimten aan de lange zijde bevinden. Derhalve moet worden vastgesteld dat een aanzienlijk aantal parkeervakken te smal is, te weten circa 2,30 m. Omdat het aantal aan te leggen parkeerplaatsen afhankelijk is van de breedte per parkeervak, betekent het voorgaande dat niet kan worden vastgesteld of het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet.
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit van 9 oktober 2008 dient wegens strijd met artikel 2.5.30 van de bouwverordening te worden vernietigd. De rechtbank zal vervolgens bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Na de behandeling ter zitting heeft vergunninghouder een nieuwe indeling van het parkeerterrein gemaakt, die voorziet in 87 plaatsen met een minimale breedte van 2,50 m. Uit het rapport van Goudappel van 30 maart 2010 blijkt dat kan worden volstaan met 82 plaatsen.
Eiser heeft in zijn reactie van 3 mei 2010 gesteld dat de 14 parkeerplaatsen langs de Woudseweg voor 90% over de perceelsgrens zijn gesitueerd. Parkeerplaatsen met nummers 49 en 66 kunnen niet gerealiseerd worden omdat eiser daarover moet in- en uitrijden conform de erfdienstbaarheid. Uit metingen van eiser blijkt dat de afstandsmaten van de parkeerstroken, waarvan verweerder uit gaat, onjuist zijn. Hierdoor kan een aantal parkeerplaatsen niet geprojecteerd worden. Daarnaast dient artikel 2.5.30 van de bouwverordening niet te wijken bij toepassing van artikel 9 van de Wow. Het staat vergunninghouder niet vrij een geheel nieuwe parkeerindeling te maken. Door slechts 87 parkeerplaatsen aan te leggen zal wildparkeren ontstaan. Goudappel motiveert niet waarom 82 plaatsen nodig zijn. Anders dan waarvan Goudappel uitgaat is er geen directe busverbinding naar Delft en zullen alle bezoekers met de auto komen, aldus eiser.
De rechtbank is niet gebleken dat de 14 parkeerplaatsen langs de Woudseweg over de perceelsgrens zijn gesitueerd. Evenmin is de rechtbank gebleken dat in het rapport van Goudappel van 30 maart 2010 een onjuiste systematiek wordt gehanteerd. Vastgesteld wordt dat Goudappel in dit rapport van de geactualiseerde CROW-normen van september 2008 is uitgegaan. De door Goudappel gehanteerde dubbeltelling komt de rechtbank niet onlogisch voor. Uit de nader bij brief van 29 juni 2010 van verweerder verkregen informatie blijkt dat per 1 januari 2011 het hotel zal worden ontsloten door twee busverbindingen, die het hotel rechtstreeks verbinden met station Delft. De bereikbaarheid van de dichtstbijzijnde bushalte, alsmede de afstand van die halte tot het hotel komt de rechtbank niet onacceptabel voor. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het acceptabel dat van gemiddelde parkeerkencijfers is uitgegaan. Nu overigens niet gebleken is dat het rapport van Goudappel gebreken vertoont dan wel onvoldoende gemotiveerd zou zijn, mocht verweerder dit rapport aan zijn nadere motivering ten grondslag leggen.
In het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 18 mei 2010 is vermeld dat vergunninghouder is veroordeeld medewerking te verlenen aan het opnieuw vestigen van het recht van erfdienstbaarheid. Gelet op de ligging van de erfdienstbaarheid, zoals weergegeven op pagina 3 van het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 27 maart 2008, rolnummer 07/225 en de op tekening D-01, wijziging 3 van 23 maart 2010, aangegeven breedtematen, is de rechtbank niet gebleken dat niet aan de erfdienstbaarheid kan worden voldaan. Van een evidente privaatrechtelijke belemmering is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Op basis van laatstgenoemde parkeerindeling en het rapport van Goudappel van 30 maart 2010, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bouwplan thans in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorziet en daarmee voldoet aan artikel 2.5.30 van de bouwverordening. De vraag omtrent de toepasselijkheid van artikel 9 van de Wow is dan ook niet aan de orde.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 9 oktober 2008 in stand te laten.
In het bestreden besluit van 26 juni 2009 is overwogen dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van het advies van Goudappel en de gehanteerde normen, nu eiser geen tegenadvies heeft overgelegd. De enkele verwijzing naar de NEN-normen is onvoldoende voor de conclusie dat de toetsing aan de gebruikelijke criteria niet of niet juist heeft plaatsgevonden. Eisers brief van 12 juni 2009 doet hieraan volgens verweerder niets af.
Eiser heeft gesteld dat er uitgaande van NEN-norm 2443 onvoldoende ruimte aanwezig is om de vereiste parkeerplaatsen te realiseren. In dat geval wordt niet aan de bouwverordening voldaan.
Verweerder heeft gesteld dat in de procedure betreffende de bouwvergunning tweede fase dient te worden bekeken of de in deze fase gehanteerde indeling in overeenstemming is met de in de eerste fase bepaalde norm.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen, aangezien artikel 2.5.30, tweede lid, van de bouwverordening - waaraan in het kader van de bouwvergunning eerste fase moet worden getoetst, omdat het een stedenbouwkundig voorschrift is - een minimale breedte van een parkeervak voorschrijft. De door eiser genoemde NEN-norm is overigens niet genoemd in het Bouwbesluit.
Dit impliceert dat het bestreden besluit niet van een juiste motivering is voorzien. Het beroep gericht tegen het besluit van 26 juni 2009 is dan ook eveneens gegrond en dit besluit wordt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd.
Nu blijkens het hiervoor overwogene op basis van de na de behandeling ter zitting gemaakte nieuwe parkeerindeling voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en eiser geen andere gronden tegen de bouwvergunning tweede fase heeft aangevoerd, kunnen de rechtsgevolgen van dit bestreden besluit eveneens in stand worden gelaten.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het in beide procedures indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 4 punten worden toegekend.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart beide beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
bepaalt dat verweerder aan eiser de door hem betaalde de griffierechten, te weten totaal € 295,00, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag aan eiser moet worden vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. M.J. van den Bergh, mr. C.G. Meeder en mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010.
IV RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.