ECLI:NL:RBSGR:2011:BP2432

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-753639-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkrachting; onvoldoende bewijs voor strafrechtelijke verwijtbaarheid

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 januari 2011 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.C. Bakker-Havinga, verscheen ter terechtzitting, waar ook een benadeelde partij aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het aannemelijk was dat de aangeefster tegen haar wil seksuele handelingen had ondergaan, maar dat de gedragingen van de verdachte niet voldeden aan de wettelijke definitie van verkrachting zoals vastgelegd in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot deze handelingen, aangezien er geen geweld of bedreiging met geweld was toegepast. De rechtbank merkte op dat de gedragingen van de verdachte niet van dien aard waren dat de aangeefster gedwongen was om de seksuele handelingen te ondergaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdediging.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/753639-09
Datum uitspraak: 28 januari 2011
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 januari 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.C. Bakker-Havinga, advocaat te Alphen aan den Rijn, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag.
Voorts heeft zij gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.060,75 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tenslotte heeft zij gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 8.060,75, subsidiair 75 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Alphen aan den Rijn door geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [X] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een)
handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [X], hebbende verdachte die
[X] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en/of
vinger(s) in de vagina en/of anus en/of tussen de billen van die [X]
duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
verdachte een dreigende situatie voor die [X] heeft doen ontstaan door
- die [X] tijdens de nachtelijke uren op straat te benaderen en/of
- die [X] (onder de kleding) bij de borsten te pakken en/of daarin te
knijpen en/of
- (onder de kleding) de vagina van die [X] te betasten en/of
- meermalen tegen die [X] te zeggen dat hij (met) haar wilde/ging neuken
en/of
- het gezicht van die [X] vast te pakken en/of
- zijn mond op de mond van die [X] te drukken/plaatsen en/of (daarbij te
zeggen dat zij haar mond open moest doen) en/of
- die [X] tegen een muur en/of een elektriciteitshuisje/kastje te duwen
en/of
- tegen die [X] aan te gaan staan en/of
- zijn armen aan weerszijde van het lichaam van die [X] te plaatsen
(waardoor die [X] niet weg kon lopen) en/of
- de onderbroek en/of panty van die [X] uit te trekken.;
art 242 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt bij voornoemd oordeel voorop dat zij aannemelijk acht dat aangeefster op enig moment tegen haar wil bepaalde seksuele handelingen heeft ondergaan. Daargelaten of dit reeds bij aanvang van de gedragingen van verdachte zo was of eerst na verloop van enige tijd, is daarmee door verdachte een vergaande inbreuk gemaakt op de fysieke en persoonlijke integriteit van aangeefster. De rechtbank acht dit betreurenswaardig. De vraag die de rechtbank evenwel tegelijkertijd moet beantwoorden is of daarvan onder de gegeven omstandigheden aan verdachte ook een verwijt in strafrechtelijke zin kan worden gemaakt. Met andere woorden, leveren de aan verdachte verweten gedragingen een verkrachting op in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag om twee, op zichzelf staande maar wel met elkaar corresponderende, redenen uiteindelijk ontkennend dient te worden beantwoord.
Ingevolge artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht zal moeten worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde gedragingen van verdachte van dien aard zijn geweest dat de aangeefster door specifiek deze gedragingen is gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen waaronder het seksueel binnendringen. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de in de tenlastelegging genoemde gedragingen van verdachte van dusdanig gewicht zijn geweest en er in dit geval ook concreet toe hebben geleid dat aangeefster gedwongen is geweest het seksueel contact te ondergaan. De rechtbank merkt in dit verband op dat in de feitsomschrijving – naar de rechtbank overigens met instemming begrijpt – niet is tenlastegelegd dat verdachte geweld of bedreiging met geweld zou hebben toegepast, zodat de aan verdachte verweten dwang uitsluitend uit (andere) feitelijkheden kan hebben bestaan. De rechtbank overweegt daaromtrent dat verdachte kennelijk weliswaar zeer gericht heeft gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustbeleving, maar de rechtbank heeft niet de overtuiging bekomen dat aangeefster de seksuele handelingen door de aan verdachte verweten gedragingen heeft ondergaan en - als gevolg van die gedragingen - niet in staat is geweest zich tegen die handelingen te verzetten. Bij voornoemd oordeel neemt de rechtbank mede in aanmerking de verklaring van getuige [getuige], die immers heeft verklaard te hebben gezien dat aangeefster – zakelijk weergegeven – telkens passief is gebleven ten tijde van het door deze getuige veronderstelde “vluggertje”, zulks zowel voorafgaande als volgende op zijn observatie dat aangeefster en verdachte met “allebei de handen in het midden of in het kruisgebied bezig waren”, maar de rechtbank merkt in dit verband meteen op dat voorzover deze getuige desgevraagd zijn waarnemingen heeft verduidelijkt, deze verklaringen volkomen gebaseerd zijn op en ingekleurd worden door diens persoonlijke interpretaties, aannames en veronderstellingen, welke voor het strafrechtelijk bewijs van generlei waarde (mogen) zijn. Overigens wenst de rechtbank in dit verband te benadrukken dat voornoemd (juridisch) oordeel niet wegneemt dat aangeefster dit zelf kennelijk feitelijk anders heeft ervaren en zich in het geheel niet tot enig verzet in staat achtte.
Evenmin acht de rechtbank het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het tegen de wil van aangeefster binnendringen van haar lichaam in voldoende overtuigende mate bewezen. Kort gezegd is bij de rechtbank niet duidelijk of het voor verdachte voldoende kenbaar is geweest dat hij met zijn gedragingen op enig moment de grenzen van aangeefster overschreed en daarmee dus handelde tegen de wil van aangeefster. De rechtbank weegt hierbij mee dat zij de consistente verklaring van verdachte dat hij overvallen werd door het feit dat aangeefster hem (uiteindelijk) na zijn daad verkrachting verweet, geloofwaardig acht.
Op basis van hetgeen de rechtbank aan bewijsmiddelen gepresenteerd heeft gekregen, is zij derhalve onvoldoende overtuigd dat sprake is geweest van een verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Dat maakt dat de rechtbank gehouden is verdachte van dit feit vrij te spreken.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen.
De vordering van de benadeelde partij.
[X], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 13.068,58.
De rechtbank zal mevrouw [X] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen, te weten: 1 crèmekleurige computer, 1 grijze Sony Ericsson, 1 grijze Nokia telefoon, 1 grijze Nokia telefoon, 1 grijze Samsung telefoon, 1 groene Apple iPod, 1 grijze Canon Compact camera en 1 Sony computerspel;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. A.S.I. van Delden, voorzitter,
O.M. Harms en R. van Zeijst - Repelaer van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.L.H.M. Glansbeek, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2011.