ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6250

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1001207 \ CV EXPL 10-7979
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht aangesproken partij in civiele procedure over schadevergoeding

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2011, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens schade die zou zijn ontstaan tijdens een verhuizing van de inboedel van [eiser 1]. De eisers stelden dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de schade aan zowel de inboedel als de woning van [eiser 1]. Echter, [gedaagde] heeft betwist dat zij met [eiser 1] heeft gecontracteerd en heeft aangevoerd dat zij enkel de activa en handelsnaam van een derde partij heeft overgenomen, zonder enige verplichtingen van deze derde over te nemen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW, en dat de eisers hun vordering ten onrechte tegen [gedaagde] hebben ingesteld.

De rechter oordeelde dat het beroep van de eisers op redelijkheid en billijkheid niet opging, aangezien zij zich hadden moeten realiseren dat zij de verkeerde partij hadden aangeklaagd. De rechter benadrukte het belang van zorgvuldigheid bij het aanhangig maken van een juridische procedure, vooral wanneer juridische bijstand is ingeschakeld. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vorderingen van de eisers worden afgewezen en dat zij de kosten van het geding moeten vergoeden. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor eisers om de juiste (rechts)persoon aan te spreken in juridische procedures, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Leiden
FV
Rolnr.: 1001207 \ CV EXPL 10-7979
Datum: 16 februari 2011
Vonnis in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [adres in het buitenland],
2. [eiser 2],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings/zaaksadres],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het voorwaardelijk vrijwaringsincident,
gemachtigde: mr. J.L.G.M. van der Lans,
tegen
[gedaagde],
met een nevenvestiging te [adres],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het voorwaardelijk vrijwaringsincident,
gemachtigde: mr. F.A.M. Bruins (DAS rechtsbijstand).
Partijen worden aangeduid als “[eiser 1], [eiser 2] ” en “[gedaagde]”.
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 27 september 2010 met producties,
- de incidentele conclusie tevens houdende conclusie van antwoord met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident.
Vordering in de hoofdzaak
Stellende dat [gedaagde] eind november/begin december 2008 de inboedel van [eiser 1] heeft verhuisd van [adres in bnnenland naar adres in buitenland] en dat daarbij zowel schade is ontstaan aan die inboedel als aan de woning van [eiser 1], hebben [eiser 1] en [eiser 2] gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, aan hen te betalen:
a) € 3.984,50 aan schadevergoeding,
b) € 3.091,43 als vergoeding van de redelijke kosten van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 BW),
c) de werkelijke kosten van dit geding, daaronder begrepen de noodzakelijke verschotten en het salaris van de gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2], dat momenteel € 1.589,36 bedraagt,
d) betaling van nakosten,
met dien verstande dat [eiser 1 en eiser 2] zich bij toewijzing van deze bedragen beperken tot de kanton- rechtersgrens van € 5.000,--.
Verweer in de hoofdzaak
Hetgeen [gedaagde] als primair verweer heeft aangevoerd komt erop neer dat zij niet met [eiser 1] heeft gecontracteerd en ook niet betrokken is geweest bij de verhuizing van de inboedel van [eiser 1]. [gedaagde] neemt aan dat [eiser 1] destijds met het [een derde] uit [adres] heeft gecontracteerd, waarvan [gedaagde] bij overeenkomst van koop en verkoop van 30 september 2009 de handelsnaam en de activa heeft gekocht. In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel voor Den Haag, dat [gedaagde] heeft overgelegd, is vermeld dat [gedaagde] onder meer als handelsnaam voert “[naam lijkend op een derde]”en dat haar vestiging te [adres] de handelsnaam “[van een derde]” draagt. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser 1] en [eiser 2] haar ten onrechte in deze procedure hebben betrokken.
Subsidiair voert [gedaagde] als verweer dat het totaal van de schade, die aan de inboedel en de woning is toegebracht, door de schade-expert [naam] is vastgesteld op € 1.344,--. Aangezien [een derde] reeds € 944,-- aan [eiser 1] heeft uitbetaald is dus hooguit nog € 400,-- toewijsbaar.
Voor [gedaagde] is het ook onduidelijk waarom [eiser 2] is ingeschakeld. De door [eiser 2] in rekening gebrachte kosten zijn bovendien buitensporig hoog en staan in geen enkele verhouding tot de hoogte van de schade.
Voorwaardelijke incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring
Voor het geval de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] voor toewijzing vatbaar zou zijn, verzoekt [gedaagde] om in vrijwaring te mogen oproepen [de bestuurder], gevestigd aan [adres]. [gedaagde] heeft een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel voor Den Haag overgelegd, waarin is genoteerd dat [naam bestuurder] de bestuurder is van [een derde], waarmee [eiser 1] destijds kennelijk heeft gecontracteerd en die voor eventuele door [eiser 1] geleden schade zou moeten opkomen.
Verweer tegen de incidentele vordering en voorts in de hoofdzaak
[eiser 1] en [eiser 2] hebben in de door hen genomen conclusie van antwoord in het incident aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de oproeping van [de bestuurder], mits dat op kosten van [gedaagde] gebeurt. Zij verzoeken om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het incident.
Voorts hebben [eiser 1] en [eiser 2] zich in deze conclusie uitgelaten over het standpunt van [gedaagde] in de hoofdzaak dat zij de verkeerde partij hebben gedagvaard. [eiser 1] en [eiser 2] hebben een uittreksel-informatie internet van de kamers van Koophandel voor Den Haag overgelegd, waarin [een derde] te [adres] als een vestiging van de hoofdvestiging van [gedaagde] is vermeld. Op basis van deze informatie stellen zij [gedaagde] in deze procedure te hebben gedagvaard. Nu wordt hen in deze procedure door [gedaagde] tegengeworpen dat [een derde] iets anders is dan [een derde B.V.] Hierop hoefden zij niet bedacht te zijn en stellen dat [gedaagde] aldus willens en wetens verwarring bij het publiek schept. Van hen kan niet worden verwacht dat zij opnieuw beginnen omdat de Kamers van Koophandel hier niet een stokje voor hebben gestoken. Dit zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid en ook met een behoorlijke procesgang. Vervolgens concluderen [eiser 1] en [eiser 2] dat zij zich refereren aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de vraag of de verkeerde partij is gedagvaard, onder de toevoeging dat hen geen blaam treft ten aanzien van een eventuele onjuiste dagvaarding.
Beoordeling in de hoofdzaak en in het voorwaardelijk vrijwaringsincident
De navolgende feiten zijn dragend voor de in het geschil van partijen te nemen beslissing:
- [een derde] en niet [gedaagde] heeft in 2008 in opdracht van [eiser 1] het transport van de goederen van [eiser 1] van [adres in binnenland naar het buitenland] verzorgd,
- [gedaagde] heeft in 2009 alleen de activa en de handelsnaam van [een derde] gekocht en de schulden van [een derde] zijn daarbij niet op [gedaagde] overgegaan,
- de gemachtigde tevens advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] heeft hen bijgestaan ter voorbereiding van en in deze procedure.
Nu [gedaagde] niet ook de verplichtingen van [een derde] heeft overgenomen en gesteld noch gebleken is dat er sprake is van schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [eiser 1] en [eiser 2] hun vordering ten onrechte tegen [gedaagde] hebben ingesteld. De koop en het gebruik van de handelsnaam van [een derde] door [gedaagde] maakt dit niet anders. Het is immers niet ongebruikelijk dat in het handelsverkeer handelsnamen van derden worden gekocht en gebruikt. Hierop dient men bedacht te zijn bij het aanhangig maken van een juridische procedure, opdat de juiste (rechts)persoon wordt aangesproken. Dit geldt te meer indien, zoals in casu, de eisende partij zich heeft voorzien van juridische bijstand. Het beroep van [eiser 1] en [een derde] op de redelijkheid en billijkheid kan hen dan ook niet baten. Hun vorderingen in de hoofdzaak dienen dan ook worden afgewezen.
Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de door [gedaagde] ingestelde voorwaardelijke incidentele vordering tot vrijwaring.
[eiser 1] en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Beslissing
De kantonrechter:
In de hoofdzaak en in het voorwaardelijk vrijwaringsincident:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 200,- voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. F.P.L.M. Vennix en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.